2. De meest courante producten per winkel (bloemist, boekenwinkel, viswinkel, slager, bakker, telecomwinkel, speelgoedwinkel, schoenenwinkel, opticien of brillenwinkel, kledijwinkel, supermarkt, elektrowinkel, dierenspeciaalzaak, krantenwinkel, apotheker) herkennen. (ONTHOUDEN)
3. Verschillende courante verpakkingen van producten (confituur, choco, melk, honing, kaas, koeken, vlees, fuit, groenten) van een supermarkt herkennen. (ONTHOUDEN)
4. Verschillende courante verpakkingen van producten (confituur, choco, melk, honing, kaas, koeken, vlees, fuit, groenten) van een supermarkt aanduiden. (BEGRIJPEN)
5. Verschillende courante verpakkingen van producten (confituur, choco, melk, honing, kaas, koeken, vlees, fuit, groenten) van een supermarkt verbinden. (TOEPASSEN)