Hoofdstuk 5 Markt en overheid

Programma
Vragen hoofdstuk 1 t/m 4
Theorie hoofdstuk 5
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Programma
Vragen hoofdstuk 1 t/m 4
Theorie hoofdstuk 5

Slide 1 - Tekstslide

Hoofdstukdoelen
-  uitleggen hoe de overheid toezicht houdt op de markt
- dilemma bij verstrekken van octrooien en de gevolgen van octrooien
- collectieve en quasi collectieve goederen
- meeliftersgedrag, zelfbinding, collectieve dwang
- externe effecten
- maatschappelijke kosten
- innoveren

Slide 2 - Tekstslide

Toezichthouders vanuit de overheid
Consument en bedrijf beschermen door onpartijdige instituten die er op toezien dat wetten en regels worden nageleefd.

- NVWA, Nederlandse Voedsel- en Waren autoriteit
- ACM, Autoriteit consument en markt
-AFM, Autoriteit financiële markten

Slide 3 - Tekstslide

Warenwet/NVWA
In de Warenwet staat dat een product niet schadelijk mag zijn voor je gezondheid. De NVWA controleert of iedereen zich aan de warenwet houdt.

Slide 4 - Tekstslide

ACM
ACM betekent Autoriteit Consument & Markt.

Dit is een overheidsinstelling die erop toeziet dat consumentenbelangen worden beschermd en dat bedrijven eerlijk met elkaar concurreren.

Slide 5 - Tekstslide

Autoriteit Financiële Markten (AFM)

De AFM is een onafhankelijke gedragstoezichthouder en maakt zich sterk voor eerlijke en transparante financiële markten. Samen met De Nederlandsche Bank (DNB) draagt de AFM bij aan duurzaam financieel welzijn in Nederland.

Slide 6 - Tekstslide

Octrooi of patent 
De overheid vindt innovatie belangrijk (bijvoorbeeld bij medicijnen en technologie).
Om innovatie aan te moedigen is het mogelijk om een octrooi (=patent) aan te vragen.
Hierdoor wordt concurrentie tijdelijk uitgesloten van de markt en ontstaat een monopolie positie voor de producent.

Slide 7 - Tekstslide

Meeliftgedrag
Meeliftgedrag :
Profiteren van de 
inspanning van 
een ander

Slide 8 - Tekstslide

Begrippen over samenwerking
Zelfbinding: "een keuze" maken uit strategisch onderhandel oogpunt 
(bijv. CAO-onderhandelingen)

Normbesef: sociale norm heb je je aan te houden. 
(bijv. Buurtfeest? Iedereen komt, dat is "normaal".)

Collectieve dwang: deelname afdwingen, door iets te verplichten
(bijv. koop je een appartement? verplicht onderhoud door de VVE)

Slide 9 - Tekstslide

Collectieve Goederen
Collectieve goederen worden door de overheid gemaakt en zijn voor iedereen beschikbaar. Niet uitsluitbaar en niet rivaliserend. 
  • Politie.
  • Brandweer.
  • Leger.
  • Zorg.
  • Infrastructuur.

Slide 10 - Tekstslide

Quasi-collectieve goederen
Individuele goederen die door de overheid worden geleverd, en niet door het bedrijfsleven, noemen we quasi-collectieve goederen.

Waarom doet de overheid dit zelf? 
Het bedrijfsleven kan het niet zelf (te duur), de overheid wil het gebruik stimuleren, de kwaliteit of prijs waarborgen of de toegankelijkheid garanderen voor lage inkomens.

Voorbeelden: onderwijs, zorg of spoorwegen en autowegen.


Waarom is het onderwijs Quasi-collectief?
Het zou mogelijk zijn om al het onderwijs alleen te verkopen als een individueel goed door alle scholen te privatiseren. Er zouden dan alleen nog maar privéscholen zijn. Dit zou ertoe leiden dat sommige kinderen zouden worden uitgesloten van onderwijs en dat alleen kinderen van rijkere ouders naar goede scholen zouden kunnen gaan. Om dit te voorkomen levert de overheid onderwijs: onderwijs wordt zo voor ieder kind toegankelijk. Onderwijs is zo een quasi-collectief goed: het is een goed dat ook alleen verkocht zou kunnen worden door particuliere bedrijven, maar toch door de overheid wordt geleverd.

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Voorbeeld van positieve externe effecten is vaccinatie voor besmettelijke ziekten. Niet alleen degene die wordt ingeënt profiteert, maar de hele samenleving. 


Slide 13 - Tekstslide

Voorbeeld negatief extern effect
Eten van de Mcdonalds 
Onbedoelde bijkomende effecten: 


  • Mensen worden dik door de consumptie -> hogere zorgkosten. 
  • De productie van al dat vlees is slecht voor het milieu. 
  • Die negatieve effecten worden niet doorberekend in de prijs. 

Slide 14 - Tekstslide

Waarom grijpt de overheid in bij externe effecten?
  • De overheid grijpt in om de negatieve externe effecten zoveel mogelijk te beperken.

Wat kan de overheid voor maatregelen nemen om deze negatieve externe effecten te beperken?
  1.  Accijns
  2.  Vliegtax (Een belasting op vliegtickets waardoor deze duurder worden.)

Slide 15 - Tekstslide

Soorten innovatie
Product innovatie: Het product zelf wordt vernieuwd
Proces innovatie: Het proces waarmee het product wordt gemaakt wordt vernieuwd

Kapitaalbesparende: Er is minder kapitaal nodig om het product te leveren
Arbeidsbesparende: Er is minder arbeid nodig om het product te leveren
Milieubesparende: De innovatie is beter voor het milieu

Slide 16 - Tekstslide

Maken
5.5, 5.8, 5.15, 5.19, 5.28

Slide 17 - Tekstslide

Wat zijn externe effecten?
A
Gevolgen die bij de productie of consumptie plaatsvinden waarvoor niet wordt betaald
B
Gevolgen die bij de productie of consumptie plaatsvinden waarvoor niet hoeft te worden betaald
C
Gevolgen die bij de productie of consumptie plaatsvinden en buiten plaatsvinden
D
Gevolgen die bij de productie of consumptie plaatsvinden waar je niets aan kan doen

Slide 18 - Quizvraag

Negatieve externe effecten
Positieve externe effecten 
Het hebben van een koeienstal
Het aan leggen van een nieuwbos vlakbij een eethuis
Afval dat in Tilburg op straat ligt
Het omzagen van bomen in het tropische regenwoud
Afval scheiden

Slide 19 - Sleepvraag

De ACM is een overheidsinstelling. Waar ziet de ACM onder andere op toe?
A
Dat bedrijven niet te duur, zodat de consument een eerlijke prijs betaalt.
B
Dat consumentenbelangen worden beschermd en dat bedrijven eerlijk met elkaar concurreren.
C
Dat producentenbelangen worden beschermd.
D
Dat consumentenbelangen worden beschermd.

Slide 20 - Quizvraag

Wat is een vorm van zelfbinding?
A
Het bedrijf bind klanten aan zich
B
Het bedrijf is zelf gebonden zijn aan een prijs
C
Het bedrijf volgt de prijs van een concurrent
D
Een bedrijf maakt van te voren via de media bekend wat het gaat doen met bijvoorbeeld de prijs van de producten

Slide 21 - Quizvraag

Welke stelling over quasi-collectieve goederen klopt?
A
voor een quasi-collectief goed kun je (via een omweg) niet laten betalen
B
bij een quasi-collectief goed kun je vragers uitsluiten.
C
quasi-collectieve goederen kunnen alleen door de overheid geleverd worden

Slide 22 - Quizvraag

Wat is innovatie
A
Het succesvol introduceren van nieuwe producten of productieprocessen
B
Een ander woord voor investeren
C
Goedkopere oude kapitaal goederen aanschaffen
D
De prijs van geld

Slide 23 - Quizvraag

Als het door de overheid wordt geproduceerd dan is het een...
A
Individueel goed
B
Collectief goed
C
Quasi-collectief goed
D
Collectieve goed OF quasi-collectief goed (worden beiden door de overheid geproduceerd)

Slide 24 - Quizvraag

Wat zijn maatschappelijke kosten?
A
Die betaal je als je een auto koopt.
B
Een ander woord voor rente.
C
Kosten om afvalwater te verwijderen.
D
Een ander woord voor recycling.

Slide 25 - Quizvraag

Een octrooi is een...
A
Door de overheid gegeven alleenrecht
B
Recht om eigen opvattingen en een eigen geloof te hebben
C
Beschrijving van een regelmatig natuurverschijnsel
D
Hoofdkwartier van de VOC op Java

Slide 26 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van
collectieve dwang?
A
Belasting
B
Meeliftgedrag
C
Zelfbinding
D
Kijken naar collectieve opbrengsten

Slide 27 - Quizvraag