Le futur proche et le futur simple

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

Bienvenue 

Qu'est-ce qu'on va faire aujourd'hui?

• le futur proche
• futur simple

De futur proche is een herhaling en de futur simple is nieuw, het is jullie huiswerk voor deze week,  in deze les is er een toets die niet meetelt als cijfer

Na deze les:

•      Weet je wat de futur proche is
  
•     Weet je wat de futur simple is
  
•     Kun de de vormen van het werkwoord "aller" opnoemen
  
•     Weet je wanneer je het werkwoord "aller" in kunt zetten
  
•      Kun je werkwoorden in de futur proche zetten
  
•      Kun je werkwoorden in de futur simple zetten
  

Futur proche

NL: gaan + heel werkwoord

FRA: aller + heel werkwoord

Ik ga eten

je vais manger

Futur simple

NL: zullen + heel werkwoord

FRA: heel werkwoord + uitgangen

ik zal eten

je mangerai

le futur proche

le futur proche

             de nabije toekomst. Dat gebruik je wanneer je iets gelijk nadat je het zegt, gaat doen. 

Bijvoorbeeld:  Ik ga mijn kamer opruimen
Exemple: Je vais ranger ma chambre. 

Le futur proche de nabije toekomst

Waarvoor gebruik je deze tijd?

Om te zeggen dat iets binnenkort gaat gebeuren gebruiken wij in het Frans de nabije toekomst. 

Nederlands is soms anders dan het Frans:

Exemple: Lundi, je vais travailler. = Maandag werk ik.

Le futur simple

De toekomende tijd

Je te téléphonerai ce soir

Ik zal je vanavond bellen.

ik zal praten

Exceptions/Uitzonderingen

Normaal is de regel: heel werkwoord + uitgangen

Aantal uitzonderingen:

Être futur simple exemple: Je serai

Avoir futur simple exemple: Tu auras

Faire futur simple exemple: Il fera

Aller futur simple exemple: Nous irons

Pouvoir futur simple exemple:  Vous pourrez

Vouloir futur simple exemple: Ils/elles  voudront

Let op!!!

In het Frans plaatsen we de werkwoorden bij elkaar

In het Nederlands zeggen we: 

Zij gaat met haar broer zingen

In het Frans zeggen we:
Elle va chanter avec son frère.

In welke tijd staat deze zin?

Nous allons jouer à la console ce soir

1. le présent
2. le futur proche
3. le futur simple
4. l'imparfait

Zij zullen zingen futur simple

1. elles chantont
2. elles chanteront
3. elles vont chanter
4. elles ont chanté

In welke tijd staat deze zin?

Il mangera des frites demain soir.

1. le futur simple
2. le futur proche
3. l'indicatif présent
4. le passé composé

Zet het werkwoord in de futur proche:
Elle [ manger ]

1. Elle aller manger
2. Elle va manger
3. Elle vais manger
4. Elle va mange

Wat was de tu-vorm van aller?

1. tu vais
2. tu va
3. tu vas
4. tu vont

je - regarder (futur proche)

1. je vais regarder
2. je vas regarder
3. je regardera
4. je regarderai

Weet jij de nous-vorm van "aller" nog?

1. nous vais
2. nous allez
3. nous vont
4. nous allons

ils - avoir (futur proche)

1. ils font avoir
2. ils avoirent
3. ils vont avoir
4. ils sommes avoir

Wat was de je-vorm van aller ook alweer?

1. je vais
2. je vas
3. je va
4. j'allons

In welke tijd staat deze zin?

Nous allons jouer à la console ce soir

1. le présent
2. le futur proche
3. le futur simple
4. l'imparfait

Let op!!!

In het Frans plaatsen we de werkwoorden bij elkaar

In het Nederlands zeggen we: 

Zij gaat met haar broer zingen

In het Frans zeggen we:
Elle va chanter avec son frère.

In welke tijd staat deze zin?

Il mangera des frites demain soir.

1. le futur simple
2. le futur proche
3. l'indicatif présent
4. le passé composé

tu - regarder futur simple

1. tu regarderas
2. tu regardera
3. tu regardas
4. tu regardaser

Zij zullen zingen futur simple

1. elles chantont
2. elles chanteront
3. elles vont chanter
4. elles ont chanté

je - regarder (futur proche)

1. je vais regarder
2. je vas regarder
3. je regardera
4. je regarderai

nous (regarder) futur simple

1. regarderons
2. regardons
3. regardions
4. avons regardé

tu - regarder futur simple

1. tu regarderas
2. tu regardera
3. tu regardas
4. tu regardaser

nous (regarder) futur simple

1. regarderons
2. regardons
3. regardions
4. avons regardé

nous - aller futur simple

1. nous irions
2. nous irons
3. nous allerons
4. nous ayeez

Zet het werkwoord in de futur proche:
Elle [ manger ]

1. Elle aller manger
2. Elle va manger
3. Elle vais manger
4. Elle va mange

vous - avoir futur simple

1. vous aurez
2. vous auriez
3. vous avoiriez
4. vous avoir

nous - aller futur simple

1. nous irions
2. nous irons
3. nous allerons
4. nous ayeez

Wat was de je-vorm van aller ook alweer?

1. je vais
2. je vas
3. je va
4. j'allons

Weet jij de nous-vorm van "aller" nog?

1. nous vais
2. nous allez
3. nous vont
4. nous allons

Wat was de tu-vorm van aller?

1. tu vais
2. tu va
3. tu vas
4. tu vont

Wat was de je-vorm van aller ook alweer?

1. je vais
2. je vas
3. je va
4. j'allons

Sleep de woorden bij de juiste tijd

FUTUR PROCHE

FUTUR SIMPLE

FRA: aller + heel werkwoord

FRA: heel ww + uitgangen

NL: gaan + heel ww

NL: zullen + heel ww

ai, as, a, ons, ez, ont

vais, vas, va, allons, allez, vont

je regarderai

je vais regarder

Wat heb je vandaag geleerd?