3HV wk16 21 april - gebruikt vz nach/zu/in, vor/für, durch/von

• Duits
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

Doelen 21 april

Je weet wanneer je verschillende voorzetsels moet gebruiken

Je hebt geoefend met een kijkopdracht

door= von/durch

Je gebruikt von als iets door iets of iemand gebeurt of gedaan wordt:

Die Stadt wurde von einem Erdbeben zerstört. / Sie wurde von ihrem Freund abgeholt.

 Je gebruikt durch in de letterlijke betekenis van ‘door’:

Der Zug fährt durch den Tunnel.

nach / zu / in 

Betekenen allemaal 'naar', wanneer gebruik je welk woord?

Nach = naar

• Geografische bestemmingen > nach Berlin, nach Frankreich, nach Harderwijk
  

• Vaste uitdrukkingen > nach Hause, nach links, nach oben
  

• Als het geen vaste richting uitdrukt > es riecht hier nach Kamille, er sehnt sich nach den Ferien
  

zu = naar

• Personen: zu meiner Freundin, zu dem Opa, zu einem Freund
• Bepaald doel: zu dem/zum Supermarkt
• (zu Hause = thuis)

in = naar

• bij geografische namen met een lidwoord: in die Schweiz fahren, in der Schweiz Urlaub machen, in die Türkei fahren
• vaste uitdrukkingen/ letterlijk naar binnen gaan: in die Disko gehen, ins Kino gehen, ins Theater gehen, in die Schule gehen (mag ook: zu der Schule gehen. Verschil: bij in ga je het gebouw in, bij zu ga je er naar toe). In is een keuzevw, als je er naar toe gaat gebruik je 4e nv!

für of vor

vor = [tijd: klok] voor: es ist zehn vor vier (15.50)

        = [tijd] geleden: er war vor 3 Jahren, dass...

        = [plaats] zich voor iets 

            bevinden : Der Baum steht vor dem Haus.

für = bestemd voor iets/iemand, ergens voor zijn: es ist für meine Mutter; ich            habe für den Hund gekauft. Ich bin für den Plan heute Spaghetti zu       

         essen.

       =  bepaalde periode: ich habe das Auto für eine Woche gemietet (dus een              week lang gehuurd)

      

von en durch = door

• letterlijk erdoorheen: durch einen Tunnel fahren
• oorzaak: Es kommt durch den Nebel 
• via: etwas durch den Mikrofon sagen 
• in lijdende zinnen: iets wordt door iemand gedaan: Sie wurde von der Polizei verhaftet. Er wird von seinen Eltern abgeholt.

Wat ga je nu doen?

14 Welk zinsdeel is het en waarom? Schrijf in je schrift of S. 48

15 maak goede zinnen met het juiste voorzetsel. Denk ook aan de juiste naamval!

Eerder klaar? Ga je woordjes leren!

Na 10 minuten.....

We gaan nog kijken  naar 19, S. 28

Ik deel mijn scherm, thuis moet je het dan ook kunnen volgen.