TopTaal A0A1 16 november

Wat gaan we vandaag doen:

- huiswerk bespreken
- de woorden van 8.2
- herhaling modale werkwoorden
- thema 8, deel 3
- spreekoefening Sinterklaas
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Wat gaan we vandaag doen:

- huiswerk bespreken
- de woorden van 8.2
- herhaling modale werkwoorden
- thema 8, deel 3
- spreekoefening Sinterklaas

Slide 1 - Tekstslide

Zoek de fout:

Ik woon in deze buurt paar maanden met mijn gezin.

Slide 2 - Tekstslide

Zoek de fout


Mijn buurwrou zijn oud,dus het is rustig wijk. 

Slide 3 - Tekstslide

Zoek de fout


Meestal, het is heel rustig in Noordwijk

Slide 4 - Tekstslide

Zoek de fout


Mijn straat heeft de nieuwe speeltuin twee maanden.

Slide 5 - Tekstslide



de woorden van 8.2

Slide 6 - Tekstslide

We hebben een kleine supermarkt in onze ......................
A
wijk
B
cursus
C
handig
D
gratis

Slide 7 - Quizvraag

Als je twee broeken koopt, krijg je de derde .....................!
A
de rest
B
laatst
C
gratis
D
ideaal

Slide 8 - Quizvraag

Als je klant wil worden bij de webshop, moet je een .................. aanmaken.
A
profiel
B
wijkcentrum
C
meteen
D
overdag

Slide 9 - Quizvraag

Ik vind het heel leuk =
ik vind het ......................leuk
A
schoon
B
zelfs
C
even
D
super

Slide 10 - Quizvraag

Wie ..................... de vloer .......................?
A
schoon, gemaakt
B
maakt, schoon
C
maken, doen
D
schoon, doen

Slide 11 - Quizvraag

De politie ................... vragen aan de bewoners van het huis.
A
stellen
B
steelt
C
stel
D
stelt

Slide 12 - Quizvraag

Ik snap je niet. Wat ..................... je?
A
start
B
rest
C
bedoel
D
allebei

Slide 13 - Quizvraag

Mijn vader staat op de ..................... voor een operatie aan zijn voet.
A
wachtlijst
B
datum
C
noteren
D
voorjaar

Slide 14 - Quizvraag

de herfst = het ......................
de lente = het ......................
A
oktober, najaar
B
najaar, voorjaar
C
voorjaar, najaar
D
jaar, voorjaar

Slide 15 - Quizvraag

Wat ..................... we eten met kerstmis?
A
zallen
B
zal
C
zullen
D
zult

Slide 16 - Quizvraag

De drogist is alleen ..................... open. Om 18.00 uur gaat hij dicht.
A
mei
B
het team
C
de sport
D
overdag

Slide 17 - Quizvraag

Modale werkwoorden

Kunnen
Willen
Moeten
Mogen
Zullen

Slide 18 - Tekstslide

Kunnen

Ik kan
jij kan/kunt
u kan/kunt
hij/zij kan
wij kunnen
zijn kunnen
zij kunnen

Slide 19 - Tekstslide

Willen

Ik wil
jij wil/wilt
u wil/wilt
hij/zij wil
wij willen
zijn willen
zij willen

Slide 20 - Tekstslide

Moeten

Ik moet 
jij moet 
u moet 
hij/zij moet 
wij moeten 
zijn moeten 
zij moeten

Slide 21 - Tekstslide

Mogen

Ik mag
jij mag
u mag
hij/zij mag
wij mogen
zijn mogen
zij mogen

Slide 22 - Tekstslide

Zullen

Ik zal
jij zal/zult
u zal/zult
hij/zij zal
wij zullen
zijn zullen
zij zullen

Slide 23 - Tekstslide

Kies uit: wil / zal / moet / kunnen / wil / moeten / mag / kan / wil / zullen
1. Je ____________ hier niet roken.
2. Hanna __________ een cadeautje voor Thomas kopen.
3. __________ je lief zijn?
4. Wij _____________ in 2020 naar Spanje gaan.
5. _____________ we eten voor je kopen?
6. Hanna ____________ niet goed Nederlands spreken.
7. __________ je me helpen?
8. We ____________ geen nieuwe fiets kopen.
9. _________ je een drankje met mij drinken?
10. Hoe laat ____________ je de trein nemen?


Slide 24 - Tekstslide

Vul het juiste modaal werkwoord in.
1. Je mag / moet hier niet parkeren.
2. Je kan / wil toch met haar meegaan?
3. Zullen / Willen we beginnen?
4. Je mag / moet hier niet roken.
5. Je mag / zal geen sigaretten kopen.
6. Kan / Mag jij goed Nederlands spreken?
7. Moet / Mag je morgen werken?
8. We kunnen / moeten misschien met de fiets naar school gaan?
9. Thomas wil / kan geen kinderen.
10.Hanna wil / mag wel kinderen, maar ze zal / mag nog even moeten wachten.

Slide 25 - Tekstslide



herhaling:
de trappen van vergelijking

Slide 26 - Tekstslide

Mensen kijken .................... naar voetbal dan naar schaatsen. (vaak)

Slide 27 - Open vraag

Het gaat gelukkig veel .................. dan gisteren met mijn zus. (goed)

Slide 28 - Open vraag

Een jurk staat veel .................. dan een spijkerbroek. (net)

Slide 29 - Open vraag

In de vakantie voel ik me het ..................... (gelukkig)

Slide 30 - Open vraag

Mijn kinderen eten ....................... groente dan patat. (graag)

Slide 31 - Open vraag

Deze tas is ................... dan die tas. (zwaar)

Slide 32 - Open vraag

Mijn oom is ................... dan mijn vader. (doof)

Slide 33 - Open vraag

De Keukenhof is het .................. park van Nederland. (kleurrijk)

Slide 34 - Open vraag



Sinterklaas is in het land!

Slide 35 - Tekstslide




Wat weet je van Sinterklaas?

Slide 36 - Tekstslide

Wat is dit?
A
De stok
B
De staf
C
De straf
D
De bezemsteel

Slide 37 - Quizvraag

Wat voor een paard is dit?
A
een schaap
B
een wittepoot
C
een horzel
D
een schimmel

Slide 38 - Quizvraag

Wat gebeurt er met vervelende kinderen?
A
Die krijgen snoep
B
Die krijgen cadeautjes
C
Die moeten werken
D
Die gaan in zak naar Spanje.

Slide 39 - Quizvraag

Wat is dit?
A
de mijter
B
de muts
C
de rode hoed
D
een stoel

Slide 40 - Quizvraag

Wat zijn dit?
A
dropjes
B
zoetjes
C
koekjes
D
pepernoten

Slide 41 - Quizvraag

Wat is dit?
A
Een Sinterklaasgedicht
B
Een Sinterklaasverhaal
C
Een Sinterklaasboek
D
Een Sinterklaas pakje

Slide 42 - Quizvraag

Hoe heet het hulpje van Sinterklaas?
A
Peter
B
Kees
C
Piet
D
Pret

Slide 43 - Quizvraag

Wat is dit?
A
de zeilboot
B
de stoomboot
C
de duikboot
D
de botervloot

Slide 44 - Quizvraag

Wat is dit?
A
een taart
B
een chocoladeletter
C
Een pepernoot
D
Een pakje

Slide 45 - Quizvraag

Waar zetten de kinderen
hun schoen voor
cadeautjes?
A
Bij de haard
B
Bij de deur
C
In de gang
D
In de schuur

Slide 46 - Quizvraag

Wat maken volwassenen
voor elkaar?
A
cadeaus
B
grapjes
C
surprises
D
niks

Slide 47 - Quizvraag

Ik vind Sinterklaas een leuke traditie. Daar mag niks aan veranderen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 48 - Poll