H4-TH4-BS5

Thema 4
BS5 
Onderzoek naar 
evolutie
1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
Biologie / VerzorgingMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Thema 4
BS5 
Onderzoek naar 
evolutie

Slide 1 - Tekstslide

Maar eerst even herhalen...

Slide 2 - Tekstslide

Individuen ondergaan evolutie

A
True
B
False

Slide 3 - Quizvraag

gescheiden creatiemodel
polyfyliemodel
evolutiemodel

Slide 4 - Sleepvraag

Hou oud is de aarde en wanneer is leven ontstaan?
A
aarde: 10 miljard leven: 2 miljard
B
aarde: 9 miljoen leven 2 miljoen
C
aarde: 6,6 miljoen leven: 8 miljard
D
aarde: 4,6 miljard leven: 3,8 miljard

Slide 5 - Quizvraag

Slide 6 - Sleepvraag

Welke stoffen zijn organisch en welke zijn anorganisch?
Sleep de moleculen naar de juiste categorie.
anorganische moleculen
organische moleculen
water
glucose
zetmeel
zuurstof
aminozuur
eiwit
CO2
nitraat
DNA
stikstof (N2)
RNA
bladgroen

Slide 7 - Sleepvraag

Welk(e) rijk(en) hebben geen celwand?
A
Schimmels
B
Dieren en schimmels
C
Dieren
D
Bacterien

Slide 8 - Quizvraag

Welk celtype hoort bij welk domein/rijk?
prokaryota
funghi 
(schimmels)
animalia
(dieren)
plantae
(planten)

Slide 9 - Sleepvraag

Zet op volgorde van groot naar klein
Familie
Stam
Orde
Geslacht
Klasse
Rijk
Domein
Soort

Slide 10 - Sleepvraag

Wat is de Latijnse naamgeving voor het vogelbekdier?
A
Pandion Haliaetus
B
phascolarctos Cinereus
C
equus quagga
D
Ornithorhynchus anatinus

Slide 11 - Quizvraag

in afwezigheid van zuurstof
maakt organische stof uit anorganische stof
cellen van dit organisme hebben (echte) celkernen
cellen van dit organisme hebben geen celkernen
in aanwezigheid van zuurstof
organismen die organische stof maken uit andere organische stof
autotroof
prokaryoot
anaeroob
eukaryoot
aeroob
heterotroof

Slide 12 - Sleepvraag

Wat is geen misconcept over de evolutie?
A
je kan zelf evolueren
B
dieren met dezelfde uiterlijke kenmerken zijn altijd verwant
C
de sterkte wint altijd in de evolutie
D
evolutionaire veranderingen nemen generaties in beslag

Slide 13 - Quizvraag

Wat is de beste beschrijving van fitness in het kader van de evolutie?
A
Fitness is een sport waardoor je sterker wordt en je nakomelingen geboren zullen worden met grotere spierballen.
B
Fitness is wie het wie de grootste mond heeft, zo meer opvalt in de populatie en sneller in gevecht gaat.
C
Fitness is de mate waarin organismen zijn aangepast aan hun omgeving en in staat zijn om hun genen door te geven aan de volgende generaties.
D
Fitness in de evolutie is de mate waarin organisme in staat zijn zo min mogelijk te veranderen en zich aan te passen aan de veranderende omgeving.

Slide 14 - Quizvraag

Leerdoelen BS 5
  1. Je kent enkele onderzoeksmethoden naar verwantschap. 
  2. Je kunt herkennen of een evolutionaire ontwikkeling een voorbeeld is van homologie of analogie.
  3. Je kunt omschrijven wat een rudimentair orgaan is en hoe ze kunnen ontstaan.
  4. Je kunt een stamboom (cladogram) aflezen en construeren. 

Slide 15 - Tekstslide

Begrippen BS5
anatomie
homologe organen
rudimentaire organen
stamboom

Slide 16 - Tekstslide

soorten evolutie 
divergente: 2 eigenschappen veranderen van elkaar in dezelfde soort 
parallel: 2 eigenschappen ontstaan tegelijk in dezelfde soort
convergente: 2 eigenschappen ontstaan los van elkaar in 2 soorten


Slide 17 - Tekstslide

anatomie
bouw en functie van het organisme en delen daarvan
- hieruit kan je conclusies trekken over verwantschap
- organen die overeenkomen in vorm maar niet in functie zijn homoloog 
- organen die overeenkomen in functie maar niet in vorm zijn analoog
- organen die de functie hebben verloren: rudimentaire organen

Slide 18 - Tekstslide

Homologe organen
organen die overeenkomen 
in vorm maar niet in functie 

-> botten in plaatje hebben
hetzelfde bouwplan

Slide 19 - Tekstslide

Analoge organen
organen die overeenkomen in functie maar niet in vorm 

-> walvis, pinguïn en vis hebben een overeenkomstige vorm, maar ze zijn niet verwant  

Slide 20 - Tekstslide

homologie <-> analogie
homologie
  • zelfde ontstaansgeschiedenis
  • zelfde bouwplan
  • verschillende functies

verwantschap
analogie
  • verschillende ontstaansgeschiedenis
  • verschillend bouwplan
  • zelfde functies

geen verwantschap

Slide 21 - Tekstslide

Rudimentaire organen
organen die de functie hebben verloren: rudimentaire organen
ontstaan opdezelfde mannier als homologe organen, maar hebben de functie niet meer. -> kunnen zelfs verdwijnen!

-> bekken bij walvis,
mensen: staartbeentje, 
blindedarm

Slide 22 - Tekstslide

Rudimentaire organen

Slide 23 - Tekstslide

49a) Zijn de voorpoot van de krokodil en de voorpoot van een mol homologe of analoge organen? 
analoog
homoloog

Slide 24 - Sleepvraag

49b) Zijn de vleugel van een vleermuis  en de vleugel van een vlieg homologe of analoge organen?
analoog
homoloog

Slide 25 - Sleepvraag

49c) Zijn de poten van insecten en de poten van zoogdieren homologe of analoge organen? 
analoog
homoloog

Slide 26 - Sleepvraag

Stambomen - cladistiek
tot ver 20e  eeuw -> uiterlijke kenmerken

rond 1970 onderzoek naar cytochroom c -> mitochondrien
-> rRNA vergelijking

rond 1990 indeling in 3 domeinen:
-> bacteriën, archaea en eukaryoten

nu meer op basis van DNA sequenties!
(1e genoom: $1.000.000.000,-  (1990-2003)
2020 zo'n $1000,- in 1 dag)


Slide 27 - Tekstslide

Stambomen - LET OP!!
Let op wat de basis is van de stamboom!! 
rRNA, DNA of eiwitten??? 

    Hierdoor kunnen cladogrammen er totaal verschillend uitzien!
    Een recente ontdekking op basis van indeling in moleculaire homologie laat zien dat walvissen zeer nauw verwant zijn aan hoefdieren.
    Een blauwe vinvis is nauwer verwant aan een giraffe dan aan een haai.

    Meeste stambomen geven geen tijdsindicatie! (Tenzij vermeld!!!)

    Slide 28 - Tekstslide

    Cladogram vs. Fylogram
    Cladogram
    • geeft verwantschap tussen clades weer
    • lengte van clades hebben geen betekenis
    Een cladogram geeft GEEN informatie over verloop van tijd 
    Fylogram
    • geeft verwantschap tussen clades weer
    • lengte van clades geeft aan hoeveel tijd er in de evolutie verlopen is
    Een fylogram geeft WEL informatie over verloop van tijd 

    Slide 29 - Tekstslide

    In welk cladogram zijn C en D het meest verwant aan elkaar én zijn zij het meest verwant aan soort E in vergelijking met. soorten A en B?

    Slide 30 - Open vraag

    Maak nu opgave 50-56 op BVJ online
    Stel je vragen als je iets niet snapt!! 
    timer
    10:00

    Slide 31 - Tekstslide

    Slide 32 - Tekstslide

    Leerdoelen
    • Je kunt herkennen of een evolutionaire ontwikkeling een voorbeeld is van homologie of analogie
    • Je kunt omschrijven wat een rudimentair orgaan is en hoe ze kunnen ontstaan
    • Je kunt beschrijven wat het doel is van de cladistiek
    • Je kunt een cladogram op een juiste wijze interpreteren
    • Je kunt mono-, poly- en parafyletische clades herkennen in een cladogram

    Slide 33 - Tekstslide

    Leerdoelen + begrippen BS 5
    1. Je kent enkele onderzoeksmethoden naar verwantschap. 
    2. Je kunt herkennen of een evolutionaire ontwikkeling een voorbeeld is van homologie of analogie.
    3. Je kunt omschrijven wat een rudimentair orgaan is en hoe ze kunnen ontstaan.
    4. Je kunt een stamboom (cladogram) aflezen en construeren. .


    anatomie / homologe organen / rudimentaire organen / stamboom

    Slide 34 - Tekstslide

    Huiswerk
    • Maakt de volgende opgaven op BVJ online van BS5: 50-56 af.
    • Kijk alvast naar BS6: https://youtu.be/zNL0Kpnj6GI (zie magister)

    Tot donderdag!! 

    Slide 35 - Tekstslide

    Gene flow


    Seksuele selectie
    Veranderingen in allelfrequenties als gevolg van migratie
    Veranderingen in allelfrequenties als gevolg van specifieke partnerkeuze

    Slide 36 - Tekstslide

    Founder effect


    Bottleneck effect
    Veranderingen in allelfrequenties als gevolg stichten nieuwe populatie uit toevallige, niet gelijke allelfrequentie bij stichters
    Veranderingen in allelfrequenties als gevolg achterblijvers na gebeurtenis met toevallige, niet gelijke allelfrequentie

    Slide 37 - Tekstslide

    Kunstmatige selectie


    Genetic drift
    Veranderingen in allelfrequenties als gevolg van selectie op (door de mens) gewenste eigenschappen
    Veranderingen in allelfrequenties als gevolg van willekeurige verschuivingen gebaseerd op toeval (hoofdzakelijk bij kleine populaties)

    Slide 38 - Tekstslide

    Een 'Darwinvraag' beantwoorden
    timer
    5:00

    Slide 39 - Tekstslide

    Stap 1
    Benoem het uitgangspunt dat er in de muizenpopulatie sprake is van genetische variatie

    Door mutaties is er variatie ontstaan in de vachtkleur van de muizen

    Slide 40 - Tekstslide

    Stap 2
    Benoem: WIE hebben er WELK selectievoordeel? Dit haal je altijd uit de context van de vraag:

    De muizen met een donkere vacht hebben een selectievoordeel omdat zij hierdoor minder gezien worden door hun predator.

    Slide 41 - Tekstslide

    Stap 3
    Benoem dat individuen met selectievoordeel vaker ONDERLING voortplanten (hogere fitness)

    De muizen met de donkere vacht zullen dus vaker overleven en als gevolg daarvan vaker onderling voortplanten.

    Slide 42 - Tekstslide

    Stap 4
    Benoem de genfrequentieverschuiving die dit tot gevolg heeft

    Het allel voor donkere vachtkleur zal vaker worden doorgegeven en daardoor zal het aantal donkere muizen in de volgende generaties toenemen. 

    Slide 43 - Tekstslide

    Gevolg van natuurlijke selectie op fenotype-distrubutie

    Slide 44 - Tekstslide

    Bruine muizen overleven beter en planten vaker voor in een woestijnomgeving omdat lichtere muizen vaker door uilen worden gezien en gegeten.
    Wie of wat zorgt hier voor selectiedruk?
    A
    predator
    B
    bodemsamenstelling
    C
    vachtkleur
    D
    seksuele voorkeuren

    Slide 45 - Quizvraag

    Een fenotype dat de overlevingskans van een organisme verbetert in een bepaalde omgeving noemen we een ...
    A
    selectie
    B
    adaptatie
    C
    soortvorming
    D
    uitsterving

    Slide 46 - Quizvraag

    Natuurlijke selectie wordt het beste omschreven als:
    A
    een verandering in een organisme als gevolg van een bepaalde noodzaak
    B
    een proces van een nagenoeg continue verbetering, leidend tot een perfect organisme
    C
    verschillen in overlevingskansen als gevolg van een verschil in genetische eigenschappen.
    D
    overerving van eigenschappen die gedurende het leven zijn verkregen.

    Slide 47 - Quizvraag

    Een klein aantal herten verlaten hun eigen habitat
    en komen in een nieuw perceel terecht waar nog geen herten hebben geleefd. Hun genenpool blijkt anders dan de oorspronkelijke populatie vanwege ...
    A
    Founder effect
    B
    Seksuele selectie
    C
    Natuurlijke selectie
    D
    Bottleneck effect

    Slide 48 - Quizvraag

    500 jaar nadat deze herten een goed gedijende populatie hebben gevormd, migreren er een aantal terug naar hun oorspronkelijke habitat. In deze populatie verschuift de allelelfrequentie vanwege ...
    A
    Genetic drift
    B
    Founder effect
    C
    Bottleneck effect
    D
    Gene flow

    Slide 49 - Quizvraag

    Gele toekan vrouwtjes hebben een voorkeur voor mannetjes die dezelfde kleur hebben als zijzelf. De genenpool zal veranderen vanwege ...
    A
    Genetic drift
    B
    Seksuele selectie
    C
    Kunstmatige selectie
    D
    Gene flow

    Slide 50 - Quizvraag