Einstufungstest Fälle V3

• Duits
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2,3

Herzlich Willkommen

 

Was weißt du noch über die Fälle?

Dienstag, den 20. Februar

Aufgabe 1: 

Was weißt du noch (4 vragen)?

Wat zijn naamvallen?

Voor welk deel van de zin gebruik je de 1e naamval?

1. gezegde
2. lijdend voorwerp
3. onderwerp
4. meewerkend voorwerp

Voor welk deel van de zin gebruik je de 4e naamval?

1. gezegde
2. lijdend voorwerp
3. onderwerp
4. meewerkend voorwerp

Voor welk deel van de zin gebruik je de 3e naamval?

1. gezegde
2. lijdend voorwerp
3. onderwerp
4. meewerkend voorwerp

Aufgabe 2: 

Vul bij de volgende vragen de juiste naamval in (2 vragen).

D___ Mann ist sehr fröhlich.

1. Der
2. Die
3. Das
4. Den

Ich habe d___ Mann einen Apfel gegeben.

1. der
2. dem
3. das
4. den

Ich habe d___ Mann gesehen.

1. der
2. die
3. das
4. den

1e naamval = onderwerp

• Der Lehrer gibt zu viel Hausaufgauben auf.

3e naamval = meewerkend voorwerp

• Die Schüler haben dem Lehrer ein Geschenk gegeben.

4e naamval = lijdend voorwerp

• Meine Freunde finden den Lehrer zu streng.
  

Was haben wir schon gelernt?

Der- und ein-Gruppe:

Voorzetsels 

Aufgabe 3: 

Ken je de voorzetsels nog een beetje?

gegen

um

bis

ohne

langs

für

durch

entlang

door

voor

tegen

tot

om

zonder

Welke voorzetsels gaan ook alweer met de 3e naamval? Schrijf op wat je nog weet!

Hoe zit het nog weer met de keuzevoorzetsel?

1. Ik mag zelfs bepalen welke naamval ik gebruik.
2. Je gebruikt of de 3e of de 4e naamval.
3. Je gebruikt of de 1e of de 2e naamval.
4. Bij een keuzevoorzetsel mag je een lidwoord kiezen.

Keuzevoorzetsels: wanneer wordt de 3e naamval gebruikt?

1. Er wordt een beweging uitgedrukt.
2. Als je de vraag 'wer?' kunt stellen.
3. Er wordt een toestand uitgedrukt.

Keuzevoorzetsels: wanneer wordt de 4e naamval gebruikt?

1. Er wordt een beweging uitgedrukt.
2. Als je de vraag 'wer?' kunt stellen.
3. Er wordt een toestand uitgedrukt.

Präpositionen:

Aufgabe 4: 

Vul bij de volgende vragen de juiste naamval in, let op het voorzetsel (4 vragen).

Ohne ... Portemonnaie (o) gehe ich nicht in die Stadt.

1. ein
2. eine
3. einen
4. eines

Ich bin mit mein... Vater zur Schule gefahren.

1. meiner
2. meinen
3. meinem
4. mein

Seit ein... Woche (v) bin ich krank.

1. einer
2. eine
3. einem
4. einen

Der Mann hat ein Geschenk für sein... Frau gekauft.

1. seiner
2. seinen
3. sein
4. seine

Aufgabe 5: 

Sleep de zinsdelen op de juiste plaats om het stappenplan van de naamvallen compleet te maken (sleepvraag).

Onderwerp zoeken

Kies de juiste groep en kijk welke uitgang je in moet vullen

Lijdend voorwerp zoeken

Zin vertalen

Voorzetsel zoeken

Persoonsvorm + gezegde zoeken

Stap 1

Stap 2

Stap 3

Stap 4

Stap 5

Stap 6

Aufgabe 6: 

Nu komen er 4 vragen waarbij je een kort antwoord moet geven. Gebruik het stappenplan!

Nein, ... (mijn) Kassenzettel (m) habe ich nämlich nicht mehr gefunden.

Nach d... Schule (v) fahre ich zu meinen Großeltern

Ist ... (het) Taschengeld (o) jetzt schon alle?

Hast du das Geschenk für ... (zijn) Vater gekauft?