Les 5 VO3

Les 5 VO3
Goedemorgen
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsSecondary Education

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Les 5 VO3
Goedemorgen

Slide 1 - Tekstslide

Het woord van de dag

Slide 2 - Tekstslide

Planning voor vandaag
10.05 - 10.15 Leesautobiografieën
10.15 - 10.25 Bespreken leeshuiswerk
10.25 - 10.40 Woordenschat oefenen
10.40 - 10.45 Pauze
10.45 - 10.55 Bespreken grammaticahuiswerk
10.55 - 11.15 - Grammatica - Verwijzen
11.15 - 11.30 Week van de Nederlandse Taal - opdracht
11.30 - 11.35 Afsluiting en huiswerk

Slide 3 - Tekstslide

Leesautobiografieën
  • Feedback op de leesautobiografieën

  • Dit jaar: minimaal 3 Nederlandse boeken lezen
  • Boekrecensie schrijven: december
  • Boekbespreking: februari/maart
  • Leeservaringen vul je aan in je leesautobiografie
  • Toegang tot online bibliotheek



Slide 4 - Tekstslide

Waarover willen
jullie lezen?

Slide 5 - Woordweb

Bespreken huiswerk
Argument, tegenargument & weerlegging

Slide 6 - Tekstslide

Standpunt - Argument
Standpunt: Dit is de mening of het standpunt dat de schrijver inneemt over een bepaald onderwerp. Het is wat de schrijver wil overbrengen of verdedigen.
Argument: Dit zijn de redenen of bewijzen die het standpunt ondersteunen. Argumenten versterken het standpunt en maken het overtuigender. 

Slide 7 - Tekstslide

Voorbeeld
Standpunt: "Het openbaar vervoer moet gratis worden."

want

Argument: "Hierdoor wordt de CO₂-uitstoot verminderd omdat meer mensen de auto laten staan."

Slide 8 - Tekstslide

Weerlegging - Tegenargument
Weerlegging: Dit is het antwoord op een tegenargument. Hierin wordt het tegenargument weerlegd of tegengesproken, waardoor het oorspronkelijke standpunt sterker wordt.
Tegenargument: Dit zijn standpunten of redenen die het oorspronkelijke standpunt uitdagen of bekritiseren. Tegenargumenten laten zien dat er ook andere perspectieven zijn.

Slide 9 - Tekstslide

Voorbeeld tegenargument
Standpunt: "Elektrische auto's zijn de beste oplossing voor milieuproblemen."

Tegenargument: "Elektrische auto's zijn niet de beste oplossing, omdat de productie van batterijen veel grondstoffen vereist en milieuschade veroorzaakt."

Slide 10 - Tekstslide

Voorbeeld weerlegging
Argument: "Fastfood is altijd goedkoper dan gezond eten."

Weerlegging: "Dat klopt niet, want veel gezonde producten zoals rijst, bonen en seizoensgroenten zijn vaak goedkoper dan fastfoodmaaltijden."

Slide 11 - Tekstslide

Bespreken huiswerk
Vaste tekststructuren

Slide 12 - Tekstslide

Vaste tekststructuren
Naam
Inleiding
Kern
Slot
Aspectenstructuur
onderwerp
aspecten van onderwerp
samenvatting

Vraag-antwoordstructuur
vraag
mogelijke antwoorden
samenvatting / beste antwoord
Verleden-heden-toekomststructuur
onderwerp
situatie vroeger 
situatie nu
conclusie / 
toekomstverwachting
Voor-en-nadelen-structuur
vraag of stelling
voordelen
nadelen
afweging / conclusie
Argumentatiestructuur
stelling
(tegen)argumenten
weerleggingen
conclusie / stelling
Verklaringsstructuur
verschijnsel
kenmerken/voorbeelden
oorzaken/verklaringen
conclusie / meest waarschijnlijke verklaring
Probleem-oplossingsstructuur
probleemstelling
beschrijving, oorzaken, gevolgen en oplossingen
beste oplossing

Slide 13 - Tekstslide

Welke structuur bevat oorzaken in het middenstuk?
A
argumentatiestructuur
B
aspectenstructuur
C
verklaringsstructuur
D
voor- en nadelenstructuur

Slide 14 - Quizvraag

Welke tekststructuur past niet bij een betoog?
A
argumentatiestructuur
B
aspectenstructuur
C
voor- en nadelenstructuur
D
verklaringsstructuur

Slide 15 - Quizvraag

Inleiding: onderwerp
middenstuk: diverse onderdelen van het onderwerp worden besproken
slot: samenvatting
Deze indeling hoort bij de volgende structuur:
A
argumentatiestructuur
B
voor en nadelen structuur
C
verklaringsstructuur
D
aspectenstructuur

Slide 16 - Quizvraag

Een tekst waarin wordt uitgelegd hoe het broeikaseffect is ontstaan, is een ....
A
Tekst met verklaringsstructuur
B
Tekst met voor- en nadelenstructuur
C
Tekst met argumentatiestructuur

Slide 17 - Quizvraag

Cursus 9 Woordenschat
§ 1 Politiek
Noordhoff
Opdracht 1: gezamenlijk
Opdracht 2: gezamenlijk
Opdracht 5: zelfstandig

Slide 18 - Tekstslide

Les 5 VO3
Pauze
timer
5:00

Slide 19 - Tekstslide

Bespreken huiswerk grammatica
Verwijzen naar mannelijke, vrouwelijke en onzijdige woorden




Naar zelfstandige naamwoorden
verwijs je met  
en 
in het enkelvoud, mannelijk
hij, hem, zijn 
deze, die 
in het enkelvoud, vrouwelijk  
zij, ze, haar  
deze, die 
in het enkelvoud, onzijdig  
het, zijn
dit, dat 
in het meervoud  
zij, ze, hen, hun  
deze, die 

Slide 20 - Tekstslide

Verwijzen - meervoud
Gebruik in het meervoud ze en zij als onderwerp. 
Als het om personen gaat, kun je ze of zij gebruiken en bij dingen gebruik je ze.

Voorbeelden:
Mijn ouders gaan naar de film, ze/zij vinden dat erg leuk.
De laptops worden niet gebruikt want ze zijn stuk.


Slide 21 - Tekstslide

Verwijzen met hen
Gebruik hen als lijdend voorwerp en na een voorzetsel.
Voorbeeld:

Mijn opa en oma nemen mij mee in de auto.
Ik zit niet graag bij (vz) hen in de auto.

Slide 22 - Tekstslide

Verwijzen met hun
Gebruik het verwijswoord hun als meewerkend voorwerp zonder voorzetsel en als bezittelijk voornaamwoord.

Voorbeeld:  
- De gemeente Den Haag wil graag weten hoe inwoners denken over de veiligheid in hun (bez.vnw) wijk en vraagt hun (mv) daarom een vragenlijst in te vullen.

Slide 23 - Tekstslide

Verwijzen met wat
Met het verwijswoord wat verwijs je naar:
  • dat en datgene:
    Voorbeeld:  Datgene wat ik vaak nodig heb, is in de winkel niet op voorraad.
  • een onbepaald voornaamwoord, zoals alles, iets, niets:
    Voorbeeld: Alles wat je me nu vertelt, is nieuw voor mij.

Slide 24 - Tekstslide

Verwijzen met wat - 2
Let op:
als een onbepaald voornaamwoord naar een persoon verwijst, zoals iemand, niemand en iedereen, gebruik je geen wat, maar die.

Voorbeeld: Dat is nou juist iemand die ik heel aardig vind.

Slide 25 - Tekstslide

Verwijzen met wat - 3
Met het verwijswoord wat verwijs je verder naar:
  • het + overtreffende trap (zonder zelfstandig naamwoord):
    Voorbeeld: Liefde is het mooiste wat je kan overkomen.
  • een hele zin:
    Voorbeeld: De baby van de jonge ouders bleef maar huilen, wat de andere gasten in het restaurant erg vervelend vonden.

Slide 26 - Tekstslide

Verwijzen - oefenen
Noordhoff
Opdracht 5 - (in de les)
Opdracht 6A
Opdracht 7A
Opdracht 8A
Opdracht 9A (uitleg)
Opdracht 10A

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Link

Een limerick...

Er was eens een vrouw uit Abcoude Die heel graag op kattenvoer kauwde Maar o wat een lol Na zes blikken vol Toen praatte ze niet meer, ze mauwde 


Een haiku..

Bij het ontwaken
een handvol confetti
op het hoofdkussen.

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Anita's ouders wonen vlakbij en ze bezoekt .... vaak
A
zij
B
hen
C
hun
D
die

Slide 31 - Quizvraag

Marie neemt dan iets lekkers voor... mee en bezorgt...een gezellig middag
A
hen en hun
B
hun en hen
C
ze en hun
D
hem..hem

Slide 32 - Quizvraag

De-woorden en het-woorden 
Het-woorden: onzijdig (namen van landen, provincies, steden, clubs en verkleinwoorden) 

De-woorden: mannelijk of vrouwelijk 

De-woorden op de volgende uitgangen: 
-heid, -nis, -ing, -schap, -st, -te, -de, -ie, -ij, -iek, -theek, -teit, -tuur

Slide 33 - Tekstslide

Haal je medicijnen bij ... apotheek
A
de
B
het

Slide 34 - Quizvraag

Ik zwem liever niet in een meer, ik geef de voorkeur aan ... zwembad.
A
de
B
het

Slide 35 - Quizvraag

De-woord: mannelijk of vrouwelijk ?
Vrouwelijk: personen en dieren 
Mannelijk: als je het niet kan vast stellen of het mannelijk of vrouwelijk is. 

Slide 36 - Tekstslide

Verwijzen - dieren, dingen en mensen 
Dieren en dingen: verwijs je met daar/waar + voorzetsel. 

Mensen: verwijs je met voorzetsel + wie

Slide 37 - Tekstslide

waarmee 
waarover
waarvan 
Hij beschikt over een luxe auto ... hij door het dorp rijdt. 

Slide 38 - Sleepvraag

De groenteman ... ik wekelijks boodschappen doe.
A
die
B
van wie
C
bij wie
D
waarover

Slide 39 - Quizvraag

Huiswerk voor 11 oktober
  • Woordenschat - opdracht 5
  • Grammatica - opdrachten Verwijzen (5, 6a, 7a, 8a, 9a, 10a)
  • Maak een Limerick of een Haiku
Op school voordragen, op 11 oktober a.s.
  • Lezen: Lees de tekst over de oorsprong van talen https://npokennis.nl/longread/7679/hebben-alle-talen-dezelfde-oorsprong

Slide 40 - Tekstslide