Kapitel 3 - Werkwoorden

Kapitel 3
Sterke en zwakke werkwoorden

A/Ä Wechsel
E/I(E) Wechsel
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Kapitel 3
Sterke en zwakke werkwoorden

A/Ä Wechsel
E/I(E) Wechsel

Slide 1 - Tekstslide

Wat weet je hier nog over?
A/Ä wechsel - E/I wechsel

Slide 2 - Open vraag

Hoe weet je of een werkwoord een sterk werkwoord is?
A
het verandert niet van vorm in de verleden tijd.
B
het verandert van vorm in de verleden tijd.
C
het werkwoord wordt anders vervoegd
D
die moet je uit je hoofd leren.

Slide 3 - Quizvraag

Zwak werkwoord
Sterk werkwoord
sleep het werkwoord naar de juiste kolom
vallen
dansen
klimmen
drinken
wachten
wonen
zingen
laten
maken
beginnen

Slide 4 - Sleepvraag

tragen
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
Sleep de juiste uitgang van het werkwoord naar de juiste plek
trägst
trägt
tragen
tragen
trage
tragt

Slide 5 - Sleepvraag

Er _________ (fallen) hin, wenn er nicht aufpasst.
A
fallt
B
fallen
C
fällt
D
fällen

Slide 6 - Quizvraag

Warum _________ (lassen) du uns so lange warten?
A
lasst
B
lässt
C
last
D
lassen

Slide 7 - Quizvraag

Der Kellner _________ (laufen) mit dem Essen zum Tisch
A
lauft
B
läuft
C
laufen
D
läufen

Slide 8 - Quizvraag

_________ (fahren) du danach mit zum Checkpoint Charlie?
A
fahrst
B
fährst
C
fahrt
D
fährt

Slide 9 - Quizvraag

Ich _________ (fahren) jetzt los.
A
fahre
B
fähre
C
fahrt
D
fährst

Slide 10 - Quizvraag

Er _________ (laufen) Richtung Rezeption.

Slide 11 - Open vraag

Pass auf! Du _________ (lassen) dein Handy fallen.

Slide 12 - Open vraag

Der Wecker klingelt lange, aber Sam _________ (schlafen) noch.

Slide 13 - Open vraag

Hoe ver ben ik?
A
Ik snap het
B
Ik snap het een beetje
C
ik snap het niet

Slide 14 - Quizvraag

sprechen
sehen
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
Sleep de juiste uitgang van de werkwoorden naar de juiste plek
sprechen
sprechen
sprecht
spreche
siehst
sehe
sieht
spricht
sprichst
sehen
sprecht
sehen

Slide 15 - Sleepvraag

Du __________ (vergessen) doch nicht meinen Geburtstag?

Slide 16 - Open vraag

Er (versprechen) __________ seinem Volk mehr Freiheit.

Slide 17 - Open vraag

Peter __________ (geben) immer die falsche Antwort.

Slide 18 - Open vraag

Ich sehe nicht mehr so gut. ________ du noch gut?
(sehen) __________ .

Slide 19 - Open vraag

Ich nehme ein Stück Torte. Was ___________ Sie?

Slide 20 - Open vraag

Ich treffe sie heute nicht. Vielleicht _______ du sie?

Slide 21 - Open vraag

Ich helfe ihr immer montags. Wann __________ er ihr?

Slide 22 - Open vraag

Ich sehe das Schiff nicht mehr? __________ du es noch?

Slide 23 - Open vraag

Hoe ver ben ik?
A
Ik snap het
B
Ik snap het een beetje
C
ik snap het niet

Slide 24 - Quizvraag

Du ________ (lassen)
A
lasst
B
lässt
C
lesst
D
lässst

Slide 25 - Quizvraag

wir _________ (geben)
A
geben
B
giben
C
gieben
D
gebest

Slide 26 - Quizvraag

er /sie/es _______ (helfen)
A
halft
B
helft
C
hilft
D
hielft

Slide 27 - Quizvraag

Du ________ (leben)
A
leben
B
libst
C
lebenden
D
lebst

Slide 28 - Quizvraag