bijwoorden/ bijvoeg.nw

Adjectives and Adverbs
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Adjectives and Adverbs

Slide 1 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord 
-zegt iets over het zelfstandig naamwoord
  •  
  •  a bad person
  • a slow car
  • a usual answer
  • a good  film
  • a fast car
  • a daily newspaper
  • a friendly man

Slide 2 - Tekstslide

Adjective= bijvoeglijk naamwoord
-zegt iets over het zelfstandig naamwoord
plaats:
1. (voor)bijvoeglijk nw + zelfstandig nw .................................
2.(achter) zintuig.werkwoord +bijvoeglijk nw - to be (alle vormen)-to smell -to feel-to look -to sound
.bad, good, nice, 






Slide 3 - Tekstslide

bijwoord - zegt iets over het werkwoord
Adverbs of manner (manier) hoe ?
  • Bijvoeglijk naamwoord +ly = bijwoord 
  • bad + ly= badly- He drives badly.
  • slow + ly= slowly
  • usual + ly= usually
  • !!!good= well
  • fast=fast
  • daily=daily
  • friendly= in a friendly way/manner  -He talks  in a fri.endly way

Slide 4 - Tekstslide

 a bad person
a slow car
a usual answer
a good film
a fast car
a daily newspaper
a friendly man
he drives badly
he drives slowly
he is usually late
he speaks well
he drives fast
I read daily
he talks in a friendly way

Slide 5 - Tekstslide

bijwoorden

Slide 6 - Tekstslide

Bijwoorden van regelmaat
Bijwoorden van regelmaat geven aan hoe vaak je iets doet:

always = altijd
often = vaak
usually = meestal
sometimes = soms
never = nooit

Slide 7 - Tekstslide

Bijwoorden van regelmaat komen vóór het werkwoord

Jim never went to Italy.
We always love to talk.
I sometimes dance in my bedroom.
Vicktorya often listened to classical music.
You usually watch Netflix.

Slide 8 - Tekstslide

LET OP!
UITZONDERING
to be = zijn

Slide 9 - Tekstslide

zie je het werkwoord 'to be'
 Am/is/are/was/were

Slide 10 - Tekstslide

Bijwoorden van regelmaat komen na een vorm van 'to be':
am / are / is
was / were
 

Mick is often at home.
You were usually on time.
I am sometimes at the library.
We were never drunk.

Slide 11 - Tekstslide

STAPPENPLAN
1) Staat er: am - are - is / was - were in de zin?
2) JA: bijwoord van  regelmaat  er achter
I am always late.

3) NEE: bijwoord van regelmaat er voor
I always speak the truth.

Slide 12 - Tekstslide

Adverb=bijwoord

- zegt iets over het werkwoord




















nw= naamwoord

  • Adverbs of manner (manier) hoe ?................................................


  •  bijvoeglijk naamwoord + ly = bijwoord


  • Bijvoorbeeld: slow – slowly, quick – quickly, beautiful, beautifully
  • Maar:            good=well                 fast=fast                          hard=hard                       daily=daily      friendly=in a friendly way





 


Slide 13 - Tekstslide

Plaats:
Adverbs of frequency (regelmaat) hoe vaak?...always, never, often, sometimes.....:
1. (voor)bijwoord regelmaat+ werkwoord .
She always go to the club.
2.(achter)werkwoord (be vorm) + bijwoord regelmaat
She is always late.

Adverbs of manner (manier) hoe ?
1.(achter)werkwoord + bijvoegl.nw+ly......
2. bijwoord + bijwoord
She sings really beautifully.
Check:  She  always sings really beautifully.
........................................................................................................................


Slide 14 - Tekstslide

Grammar: Adjectives & Adverbs

Slide 15 - Tekstslide

Adjectives & adverbs
Adjective:
She is a beautiful person. --> zelfstandig naamwoord
My parents have a red car. --> zelfstandig naamwoord







Slide 16 - Tekstslide

Adjectives & adverbs
Bijwoord: 
She sings beautifully. --> werkwoord
He is an extremely careful driver. --> bijvoeglijknaamwoord
He drives extremely carefully. --> ander bijwoord

Slide 17 - Tekstslide

Spelling
Bijwoord: bijvoeglijknaamwoord + ly
beautiful - beautifully

Uitzonderingen:
- le   --> ly                  terrible - terribly
- y    --> ily                  easy - easily
- ic  --> ically             fantastic - fantastically

Slide 18 - Tekstslide

Uitzonderingen
Some adverbs and adjectives are the same and don't change!

- fast    - long
- hard   - low
- high
- late


Slide 19 - Tekstslide

Good & Well
Adjective: good
Adverbs: well

John is a good singer. 
John sings well

Slide 20 - Tekstslide

No adverbs after the next verbs: 
- be (am/are/is/was/were)                      I am good
- feel                                                                  She feels great.
- taste                                                               This hamburger tastes good.
- smell                                                               The food smells delicious.
- seem                                                               He seems smart

Slide 21 - Tekstslide

My classmate is a _______ person.
A
nice
B
nicely

Slide 22 - Quizvraag

I can speak Spanish very ________.
A
good
B
well

Slide 23 - Quizvraag

She is always ________ .
A
late
B
lately

Slide 24 - Quizvraag

It was midnight, and I heard a _____ noise outside.
A
strange
B
strangely

Slide 25 - Quizvraag

Adverbs/adjectives, fill in the correct form
That is because she always sings really (beautiful).

Slide 26 - Open vraag

ADVERBS & ADJECTIVES
I don't ___ (usual) read books, but this one is just great!

Slide 27 - Open vraag

ADVERBS & ADJECTIVES
Shane ___ (slow) walked to the door and shut it with a ___ (loud) bang.

Slide 28 - Open vraag

ADVERBS & ADJECTIVES
Jolene is an ....(exceptional) talented girl.

Slide 29 - Open vraag

They .......... together.
A
always hang out
B
hang out always

Slide 30 - Quizvraag

The streetlights .......... orange.
A
usually are
B
are usually

Slide 31 - Quizvraag

.......... cloudy.
(bewolkt)
A
It is often
B
Often it is

Slide 32 - Quizvraag

She ..........
A
travels often
B
often travels

Slide 33 - Quizvraag

I .......... to the supermarket.
A
never go
B
go never

Slide 34 - Quizvraag

We .......... in the summer.
A
usually go swimming
B
go swimming usually

Slide 35 - Quizvraag

Tom .......... late
A
is never
B
never is

Slide 36 - Quizvraag

Thijs and Willem .......... football.
A
play often
B
often play

Slide 37 - Quizvraag

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Tekstslide