Les 21 Water en Zouten

Klinische Chemie

Les 21 Water en Zouten 
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Klinische Chemie

Les 21 Water en Zouten 

Slide 1 - Tekstslide

Planning
  • Inleiding
  • Verdeling
  • Osmose
  • Natrium-kaliumpomp
  • Stoornissen opdracht



Slide 2 - Tekstslide

Inleiding (par. 8.1)
Grootste deel van het lichaam bestaat uit water
(60% bij mannen, 55% bij vrouwen, 75% bij kinderen)

Van groot belang zijn ook de elektrolyten --> de zouten
Met name natrium en kalium. Deze elektrolyten bepalen voor het grootste deel de verdeling van het water over het lichaam. 

De hoeveelheid elektrolyten kan geregeld worden door meer of minder zouten via de urine uit te scheiden. 


Slide 3 - Tekstslide

Verdeling van lichaamswater, natrium en kalium (par. 8.2)
Het menselijk lichaam kan grofweg in 2 compartimenten ingedeeld worden:
  • Intracellulair (in de cellen) --> intracellulaire vloeistof (ICV)
  • Extracellulair (buiten de cellen) --> extracellulaire vloeistof (ECV)

+/- 66 % van het totale lichaamswater bevindt zich
in de ICV, 34% dus in het ECV.



Slide 4 - Tekstslide

Verdeling bij man (70 kg) of vrouw (76 kg)
Wat betreft de zouten bevindt de meeste natrium zich buiten de cellen in het ECV. Bij kalium is het omgekeerd, dit bevindt zich vooral in de ICV. 

De waarden van natrium en kalium 
die je in de ECV ziet, zijn de waarden
die je om en nabij meet in analyses. 

Plasma:
Natrium 135 -145  mmol/L
Kalium 3,5-4,5  mmol/L

Slide 5 - Tekstslide

Stoornissen in de verdeling
Storingen in de verdeling kunnen komen door:

- Nierfunctiestoornissen
- Diarree of overgeven
- Huid
- Te veel of te weinig drinken

Slide 6 - Tekstslide

Verdeling van het water (par. 8.2.1)
Water verdeeld zich passief --> er is geen energie bij nodig. Afhankelijk hoe de concentratie in de verschillende compartimenten verdeeld is (ECV vs ICV) zal het water zich verdelen volgens het welbekende verschijnsel osmose.

De celmembraan is semi-permeabel, d.w.z. het laat wel 
water door, maar geen zouten, eiwitten of grote moleculen.

Verplaatsing van water gaat van een deel met een lage 
concentratie -  naar een deel met een hoge concentratie 
opgeloste deeltjes. 

Slide 7 - Tekstslide

In bloedplasma wordt de osmolariteit vooral bepaald door natrium.

Waar zal het water zich naar toe verplaatsen bij een hoge concentratie natrium in het bloed plasma?

Waterverplaatsing van weefsel (ICV) naar 
weefselvloeistof (ECV) zal leiden tot uitdroging.

Andersom zal waterverplaatsing van weefselvloeistof
naar weefsel zorgen voor zwelling van het weefsel 
(oedeem). 

Slide 8 - Tekstslide

Natrium-kaliumpomp
Er lekt altijd een beetje natrium de cellen in. Hierdoor kan er teveel natrium in de cellen komen. Dit wil de cel er weer uit hebben, maar dat kan niet zomaar. 

Over het algemeen verplaatst natrium zich alleen via eiwitkanalen in het celmembraan.
De werking van deze kanaaltjes kost energie. Het is daarom actief transport. 
De kaliumconcentratie is in de cel ongeveer 30x groter dan daarbuiten. 
Deze wordt daarom, ook via actief transport, de cel ingepompt. 

Wanneer er teveel natrium in de cel zit wordt dit dus via de
 natrium-kalium pomp uit de cel verwijderd. 
Hoe dat gaat zie je in het filmpje. 

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

Opdracht
Verdeel de groep in tweeën. 
Groep 1: Bestudeerd de handhaving van conc. natrium in het bloed
Groep 2: Bestudeerd de handhaving van de conc. kalium in het bloed. 

Maak in de les een ppt van jullie bevindingen en mail deze naar mij.
De sheets zullen eventueel aangevuld in deze les worden toegevoegd, zodat jullie een complete samenvatting hebben.  
Vanuit daar presenteren jullie deze op woensdag 18 januari. 

Slide 11 - Tekstslide

Welke elektrolyt bevindt zich vooral in de cellen?
A
Kalium
B
Natrium

Slide 12 - Quizvraag

Wat wordt bedoeld met ICV en ECV?

Slide 13 - Open vraag

Wat is de referentiewaarde van natrium in serum?
A
3,5 - 5 mmol/L
B
135-145 mmol/L

Slide 14 - Quizvraag

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Casus mevr. v/d Laan
Een vrouw voelt zich niet lekker en onrustig. Op verzoek van de huisarts wordt bloed afgenomen. De buizen komen helaas wat laat aan op het lab. Na meting blijkt de vrouw een kaliumconcentratie te hebben van 6,8 mmol/L. De arts laat de vrouw direct naar de SEH komen. 

Een tweede meting geeft nog steeds een te hoog kaliumgehalte. En de vrouw blijkt hartritmestoornissen te hebben. 

1. Wat is het gevaar van een hoge concentratie kalium? 
2. Wat kan in dit geval een andere oorzaak zijn van een te hoog gemeten kalium?
3. Waardoor kan de hyperkaliëmie veroorzaakt worden? 
1.
Er bestaat een risico op hartritmestoornissen door een verhoogde kalium concentratie. 
2.
De buis kwam laat aan op het lab. Er kan dus kalium uit de bloedcellen gelekt zijn, doordat cellen lyseren.
3.
Meestal wordt een hyperkaliëmie veroorzaakt door een slechte nierfunctie. De nier is vrijwel het enige orgaan dat de kaliumconcentratie in het lichaam regelt.  

Slide 30 - Tekstslide

Vragen?

Slide 31 - Tekstslide

Leg uit waarom diabetes mellitus kan leiden tot een hyperkaliëmie.

Slide 32 - Open vraag

Waarvan is sprake bij een hyperkaliëmie?

Slide 33 - Open vraag

Leg uit waarom een hyponatriëmie kan leiden tot oedeem.

Slide 34 - Open vraag

Leg uit hoe kalium bijdraagt aan het handhaven van het zuur-base evenwicht?

Slide 35 - Open vraag

Andere zouten (par. 8.5)
Naast kalium en natrium zijn er ook andere belangrijke zouten:

- magnesium
- fosfaat 
- calcium 

Er kan sprake zijn van een tekort of overschot, maar ze dragen in mindere mate bij aan de osmolariteit van het plasma

Slide 36 - Tekstslide

Laboratoriummethoden (par. 8.6)
Natrium wordt meestal met een ion-selectieve elektrode  bepaald. Dit kan direct en indirect. 

Bij lipemisch plasma (zie afbeelding) of wanneer zeer veel eiwitten in het plasma aanwezig zijn geeft dat de indirecte methode een foutief verlaagde natriumconcentratie. 
 Dit noem je pseude-hyponatriëmie.
Bij dit soort monsters dien je dus van te voren te ontvetten

Slide 37 - Tekstslide

Meten van de osmolariteit
Referentiewaarde osmolariteit (Osmol): 275-300 mOsmol/kg

Osmolariteit kan je op twee manieren meten:
- vriespuntsdaling --> meest gebruikt 
- dampspanningsmeting --> berekening

Hoe hoger de osmolariteit (Osmol) hoe hoger de hoeveelheid opgesloste stoffen, des te lager het vriespunt.  --> in de winter wordt zout gestrooid, zodat het wegdek pas bij een lagere temperatuur bevriest. 
Osmolariteit kan ook berekend worden uit ureum, glucose en natriumconcentratie. 

Slide 38 - Tekstslide

Vragen?

Slide 39 - Tekstslide