1. Staatsinrichting in 30 minuten

Staatsinrichting in 30 minuten
=
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Staatsinrichting in 30 minuten
=

Slide 1 - Tekstslide

Wat is het?
  •  Staatsinrichting is de manier waarop in een land de boel geregeld is op het gebied van bestuur. 
  • Wie bedenkt de regels? Wie voert de regels uit? Wie heeft hier iets over te zeggen? Wie controleert of de regels wel gevolgd worden?
  • In Nederland wordt er in het jaar 1848 veel veranderd in het bestuur. Daarom is dit het startjaar voor je examen TL.

Slide 2 - Tekstslide

Vormen van bestuur
Een land kan een combinatie van onderstaande dingen zijn:
  • dictatuur: 1 persoon of groep heeft alle macht en bepaalt alles
  • democratie: de bevolking heeft iets te zeggen over de beslissingen
  1. directe democratie: het volk mag over iedere beslissing meebeslissen
  2. parlementaire democratie: het volk kiest vertegenwoordigers die namens hen besluiten nemen. 
  • monarchie: het hoofd van de regering komt altijd uit dezelfde familie en wordt opgevolgd door een zoon of dochter.
  • Republiek: het hoofd van de regering wordt gekozen door het volk

Slide 3 - Tekstslide

Een parlementaire democratie is:
A
een monarchie
B
een republiek
C
een land waar de minister-president het land leidt
D
land met parlement als volksvertegenwoordiging

Slide 4 - Quizvraag

Revolutiejaar 1848
  •  In Nederland was Willem II aan de macht: de koning had veel macht volgens de grondwet en mocht veel in zijn eentje beslissen. Dit was in veel landen hetzelfde. Hij wees ministers aan die zijn ideeën moesten uitvoeren.
  • In verschillende Europese landen komen er rellen en zelfs revoluties tegen de macht van koningen (achtergrondplaatje is van de revolutie dat jaar in Frankrijk).
  • Willem II wordt bang na rellen in Amsterdam en laat de grondwet aanpassen door de politicus Thorbecke

Slide 5 - Tekstslide

Grondwet 1848
Belangrijkste veranderingen:
  1. Er komt een gekozen volksvertegenwoordiging die voortaan de hoogste macht is en gaat over welke wetten er in Nederland gelden. Dit is het parlement en dit bestaat uit de Eerste Kamer en Tweede Kamer. De Tweede Kamer is het belangrijkst en heeft de meeste macht. Burgers kiezen wie er in de Tweede Kamer komen. 
  2. De koning raakt zijn macht kwijt in ruil voor onschendbaarheid. Dit betekent dat als de koning een fout maakt, de minister verantwoordelijk is en de schuld krijgt. 

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

de Scheiding der Machten: Trias Politica
de rechtbanken
parlement
regering: premier + ministers

Slide 9 - Sleepvraag

Rechtsstaat
  • Nederland is een rechtsstaat: de wetten en rechten gelden voor iedereen.
  • Rechters zijn onafhankelijk van de politiek.
Na 1848 is er één periode waarin Nederland geen rechtsstaat is, namelijk tijdens de Tweede Wereldoorlog. Er is in die periode geen grondwet en rechters moeten zich houden aan dat wat de Duitse bezetter wil.

Slide 10 - Tekstslide

Nederland is een parlementaire democratie.
Welk kenmerk past niet bij een parlementaire democratie?
A
Er zijn grondrechten, zoals iedereen is gelijk.
B
De politieke macht ligt bij het parlement.
C
De regering beslist of een wet wordt aangenomen.
D
Er zijn vrije en geheime verkiezingen.

Slide 11 - Quizvraag

Klassieke Grondrechten
Beschermen ons tegen de macht van de overheid.
1. Vrijheid van godsdienst. 
2. Vrijheid van meningsuiting
3. Vrijheid van drukpers.
Thorbecke voegt hieraan toe:
4. Vrijheid van vereniging en vergadering => je mag zelf een organisatie beginnen en bij elkaar komen.
5. Vrijheid van Onderwijs => iedereen mag een school beginnen en zelf beslissen naar welke school je kind gaat. 

Slide 12 - Tekstslide

Sociale grondrechten
Zijn bescherming door de overheid: gaan over je kwaliteit van leven. Vanaf 1983 in de grondwet.
  • Het recht op bestaanszekerheid
  • Het recht op werk
  • Het recht op bewoonbaarheid van het land
  • Het recht op (goed) onderwijs
  • Het recht op rechtsbijstand: wie geen advocaat kan betalen, moet er van de overheid één krijgen.
  • Het recht op gezondheidszorg
 Het recht op woongelegenheid

Slide 13 - Tekstslide

Orden onderstaande grondrechten.
Klassieke grondrechten
sociale grondrechten
Vrijheid van meningsuiting
Recht op werk
recht op gelijke behandeling
recht op bewoonbaarland
recht op gezondheidszorg
godsdienstvrijheid

Slide 14 - Sleepvraag

Kiesrecht: verloop
  • Vanaf 1848 voor het eerste kiesrecht: censuskiesrecht. Mannen die veel belasting betalen mogen stemmen. Gemiddeld 11% van de mannen mochten hierdoor stemmen.
  •  1887: Caoutchouc artikel: als de man achter de gemeentebalie je geschikt vindt om te stemmen, mag jij (alleen als je man bent) stemmen. Ca. 25% van de mannen mocht hierdoor stemmen. 
  • 1917: Algemeen Mannenkiesrecht: alle mannen boven de 24 mochten stemmen
  • 1919: Alle Nederlanders (ook vrouwen) boven de 24 mochten stemmen
  • 1971: alle Nederlanders boven de 18 mogen stemmen.

Slide 15 - Tekstslide

Censuskiesrecht was het kiesrecht wat de liberalen graag wilden. Wat is 'censuskiesrecht'?
A
Alleen rijke mannen en vrouwen hadden kiesrecht
B
Alleen de koning bepaalde wie mocht stemmen
C
Alleen de adel en kooplieden mochten stemmen
D
Alleen een groep rijke mannen had kiesrecht

Slide 16 - Quizvraag

Het Caoutchouc-artikel heeft als gevolg dat:
A
Iedereen mag stemmen
B
Alle mannen mogen stemmen
C
De kiesdrempel steeds lager wordt
D
Er rubber ingevoerd wordt vanuit Indië

Slide 17 - Quizvraag

Is de tekenaar voor of tegen het algemeen kiesrecht?
A
Voor
B
Tegen

Slide 18 - Quizvraag

Kiessystemen
  • Tot 1917: districtenstelsel. Nederland verdeeld in 100 districten. Ieder district heeft een eigen kieslijst en kiest 1 iemand => grote partijen winnen meestal
  • Na 1917: stelsel van evenredige vertegenwoordiging. Er is voor het hele land (ongeveer) dezelfde lijst. Je krijgt een zetel in de Tweede Kamer door de kiesdeler te halen: alle uitgebrachte stemmen gedeeld door 150 = hoeveel stemmen je nodig hebt. => dit stelsel zorgt er voor dat ook kleine partijen zetels kunnen halen in de Tweede Kamer.

Slide 19 - Tekstslide

Wat maakt een districtenstelsel anders dan een stelsel van evenredige vertegenwoordiging?
A
kleine partijen hebben een grotere invloed
B
een zetel staat niet gelijk aan het totaal aantal stemmen
C
er is maar 1 winnaar
D
het is moeilijker om te debatteren

Slide 20 - Quizvraag

Kiessysteem met één landelijke kandidatenlijst. Wie een bepaald aantal stemmen krijgt, wordt volksvertegenwoordiger.
A
Democratie
B
Dictatuur
C
Evenredige vertegenwoordiging
D
Districtenstelsel

Slide 21 - Quizvraag

Taken Tweede Kamer
  1. Moet het werk van de regering controleren (ministers en koning)
  2. Eindbaas over wetten
Heeft daarom de volgende rechten:
  • recht van budget: goedkeuren budget ministers
  • recht van enquête: het doen van onderzoek
  • recht van motie: mening of wens van de kamer laten weten aan de regering
  • recht van interpellatie: minister moet informatie geven als hij/zij daarom wordt gevraagd
  • Recht van amendement (wetsvoorstel aanpassen/wijzigen)
  • Recht van initiatief (wetsvoorstel indienen)

Slide 22 - Tekstslide

Hoe worden wetten ingevoerd?

Slide 23 - Tekstslide