Klare taal les 25: rangtelwoorden

rangtelwoorden - order numbers
In deze les leer je 
- wat rangtelwoorden zijn
- hoe je rangtelwoorden kunt vormen
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

rangtelwoorden - order numbers
In deze les leer je 
- wat rangtelwoorden zijn
- hoe je rangtelwoorden kunt vormen

Slide 1 - Tekstslide

telwoorden

Telwoorden zijn cijfers, nummers, aantallen.

Met telwoorden kun je tellen:
1, 2, 3, 4, 5, .....
rangtelwoorden

Rangtelwoorden  geven een volgorde aan.

1e, 2e, 3e, ........

Slide 2 - Tekstslide

Wat weten jullie al? 

Slide 3 - Tekstslide

Wat zijn de regels om een rangtelwoord te maken?
Van 1 - 20:                 Meestal telwoord + de

eindigt een telwoord op      -t,   -d,   -g ?      ->    + ste

Slide 4 - Tekstslide

van 1 tot 20 :
1e : eerste                                6e :   zesde
2e: tweede                                    7e :   zevende
3e: derde                                 8e :   achtste
4e: vierde                                9e :   negende
5e: vijfde                                 10e : tiende

Slide 5 - Tekstslide

LET OP!!
1e: eende X = eerste
3e: driede X = derde

Slide 6 - Tekstslide

van 11 tot 20:
11e : elfde                                16e : zestiende
12e: twaalfde                         17e : zeventiende
13e: dertiende                       18e : achttiende
14e: veertiende                       19e : negentiende
5e: vijftiende                          20e : twintigste

Slide 7 - Tekstslide

Dus wat zijn de regels?
Rangtelwoord = Telwoord + de
Maar niet voor:
1e= eerste                            20 = twintigste
3e= derde
8e = achtste

Slide 8 - Tekstslide

En ook nog:

eerste                             middelste                          laatste

Slide 9 - Tekstslide

Een rangtelwoord (order number) geeft een volgorde aan.
A
waar
B
niet waar

Slide 10 - Quizvraag

Zoek het rangtelwoord

Gisteren wonnen deze elf voetballers hun eerste wedstrijd.
A
eerste
B
elf

Slide 11 - Quizvraag

Wat is hier een rangtelwoord?
A
nul (o)
B
honderd (100)
C
dertien (13)
D
negende (9)

Slide 12 - Quizvraag

Waar of niet waar?
Laatste en middelste zijn rangtelwoorden.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quizvraag

Slide 14 - Tekstslide

Januari is de ________ maand van het jaar.

Slide 15 - Open vraag

Maart is de _________ maand van het jaar

Slide 16 - Open vraag

Augustus is de __________ maand van het jaar.

Slide 17 - Open vraag

December is de ___________ maand van het jaar.

Slide 18 - Open vraag

Maandag is de eerste dag van de week. Dinsdag is de _____ dag van de week.

Slide 19 - Open vraag

Vrijdag is de ______ dag van de week.

Slide 20 - Open vraag

Het rangtelwoord van 1 is?

Slide 21 - Open vraag

Het rangtelwoord van 11 is?

Slide 22 - Open vraag

Het rangtelwoord van 20 is?

Slide 23 - Open vraag

Ik weet nu wat rangtelwoorden zijn
A
ja
B
nee

Slide 24 - Quizvraag

Ik weet nu hoe ik rangtelwoorden moet maken.
A
ja
B
nee
C
een beetje

Slide 25 - Quizvraag