2ha Lezen H1-3 herhaling (donderdag 8 december)

WELKOM 2HA

  • Neem plaats volgens de vernieuwde plattegrond.
  • Pak alvast je boek
    en je schrift.
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

WELKOM 2HA

  • Neem plaats volgens de vernieuwde plattegrond.
  • Pak alvast je boek
    en je schrift.

Slide 1 - Tekstslide

1. De oefentoets bespreken.
2. Verder oefenen via de digitale methode.
3. Vragen over de toets(week).


Wat gaan we vandaag doen?

Slide 2 - Tekstslide

  • Je kunt tekstverbanden herkennen in een tekst.
  • Je weet welke signaalwoorden bij welke tekstverbanden horen.
  • Je hebt je vragen over de toets gesteld.
Lesdoelen

Slide 3 - Tekstslide

Waar gaat het volgende proefwerk over?

Slide 4 - Tekstslide

Planning tot aan
de toestweek
Deze les: 
De oefentoets klassikaal bespreken.
Digitaal een oefening maken.
Vragen over de toets.

Slide 5 - Tekstslide

Maandag
5 december
Lezen H3 afronden.
Opdracht 3 en 4 maken

Woensdag 
7 december
30 minuten rooster.
Oefentoets Lezen H1 t/m H3

Donderdag 
8 december
Oefentoets bespreken en vragen over
de toetsweek

Deze week

Slide 6 - Tekstslide


De belangrijkste informatie in een tekst noemen we hoofdzaken. Wat minder belangrijk is, zijn de bijzaken

De hoofdzaken van een tekst vind je vaak op voorkeursplaatsen, zoals de inleiding of het slot van een tekst.

Lezen H1
hoofd- en bijzaken

Slide 7 - Tekstslide

De hoofdzaak van een alinea staat vaak in de kernzin. Deze staat meestal in de eerste of laatste zin van een alinea. 
De kernzin is ook weleens de tweede zin. Dit gebeurt vooral als de eerste zin in verband staat met de vorige alinea. 
''Als jij een tekst moet onthouden, kun je de hoofdzaken in een schema zetten of een samenvatting maken.''
Lezen H1
hoofd- en bijzaken

Slide 8 - Tekstslide

Een schema van
een tekst maken
  • Lees de tekst goed door.
    1. Onderstreep de hoofdzaken. Let op de voorkeursplaatsen (inleiding en slot) en kijk naar opvallend gedrukte woorden.
    2. Noteer de belangrijkste informatie uit de tekst. Gebruik nummers (1, 2, 3), dots of streepjes. 

Slide 9 - Tekstslide

Een samenvatting van
een tekst maken
  • Lees de tekst goed door.
    1. Onderstreep de hoofdzaken. Let op de voorkeursplaatsen (inleiding en slot) en kijk naar opvallend gedrukte woorden.
    2. Neem de kernzinnen en andere hoofdzaken over. Maak er een samenhangende tekst van en gebruik signaalwoorden. 

Slide 10 - Tekstslide

In een goede tekst hangen woorden, zinnen en alinea's met elkaar samen. Deze samenhang noemen we het tekstverband.
Je kent al het chronologisch verband, opsommend verband, tegenstellend verband en toelichtend verband.
In dit hoofdstuk leer je drie tekstverbanden: het concluderend verband, het redengevend verband en het oorzakelijk verband.
Lezen H2
tekstverbanden en signaalwoorden (1)
___________________________________________________

Slide 11 - Tekstslide

Lezen H2
tekstverbanden en signaalwoorden (1)
Tekstverband
Signaalwoorden
Concluderend verband
dus, daarom, dat houdt in, kortom, al met al
Redengevend verband
omdat, daarom, dus, want, de reden hiervoor is, dankzij
Oorzakelijk verband 
doordat, daardoor, als gevolg van, dat komt door, het gevolg is, dus, dankzij
geeft een conclusie aan
geeft aan waarom iemand
iets doet of vindt
 
geeft een oorzaak aan

Slide 12 - Tekstslide

1. "Ik heb mijn autotheorie weer niet gehaald, omdat ik er te weinig voor geleerd had." Redengevend verband
2. ''Dit jaar wil ik op vakantie naar Australië en dat kost nogal wat. Ik moet dus flink gaan sparen om deze reis te kunnen betalen.''
Concluderend verband
3. Doordat ik ben aangereden, lig ik nu in het ziekenhuis.
Oorzakelijk verband

Voorbeelden
van tekstverbanden en signaalwoorden

Slide 13 - Tekstslide

In een goede tekst hangen woorden, zinnen en alinea's met elkaar samen. Deze samenhang noemen we het tekstverband.
In Lezen H2 zagen we het concluderend verband. het redengevend verband en het oorzakelijk verband. 
In Lezen H3 leer je drie tekstverbanden: het doel-middelverband, het vergelijkend verband en het samenvattend verband.
Lezen H3
tekstverbanden en signaalwoorden (2)
___________________________________________________

Slide 14 - Tekstslide

Lezen H3
tekstverbanden en signaalwoorden (2)
Tekstverband
Signaalwoorden
Doel-middelverband
opdat, zodat, om te, door middel van, met behulp van
Vergelijkend verband
in vergelijking met, (net) als, evenals, zoals, (groter) dan 
Samenvattend verband 
Kortom, samengevat, met andere woorden, al met al

Slide 15 - Tekstslide

1. " "Om de halve finale te bereiken zal Nederland van Argentinië moeten winnen." Doel-middelverband
2. ''Voorbeeld: "Vergeleken met vorig jaar zijn de temperaturen in de Alpen nu een stuk hoger.''
Vergelijkend verband
3. Kortom, alle feestdagen en activiteiten zorgen ervoor dat december een enorm drukke maand is. Samenvattend verband

Voorbeelden
van tekstverbanden en signaalwoorden

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Nakijken
Oefentoets
Vraag 1 t/m 16 



Slide 18 - Tekstslide

Oefen nog een laatste keer
Via Magister leermiddelen
Kies uit de extra opdracht van Lezen H1, H2 of H3 -> deze kun je direct zelf nakijken.

Slide 19 - Tekstslide

Wat
Extra opdracht van Lezen H1, H2 of H3.
Hoe
Via magister leermiddelen => Nederlands boek. Je mag muziek in, zolang niemand last van je heeft.
Hulp
Vraag mij of vraag degene naast je.
Tijd
10 minuten.

Uitkomst
Je hebt een laatste keer geoefend voor de leestoets.
Klaar?
Kies één van de andere opdrachten.
timer
10:00

Slide 20 - Tekstslide

Vragen
Over de toetsstof?

Slide 21 - Tekstslide

Met welke manier van lezen vind je ook alweer het onderwerp van een tekst?
A
Precies lezen
B
Oriënterend lezen
C
Nauwkeurig lezen
D
Begrijpend lezen

Slide 22 - Quizvraag

Op welke vraag geef je antwoord als je het onderwerp van een tekst moet bepalen?
A
Waar gaat de tekst over?
B
Hoe veel woorden staan in de tekst?
C
Wat is de belangrijkste zin van de tekst?
D
Hoe veel woorden staan in de tekst?

Slide 23 - Quizvraag

Wat is de hoofgedachte van een tekst?
A
Waar de tekst over gaat.
B
De laatste zin van de tekst.
C
Het belangrijkste van de tekst in één zin.
D
Wat voor soort tekst het is.

Slide 24 - Quizvraag

Inleiding
Middenstuk
Slot
Dit tekstdeel is het grootste deel van een tekst.
In dit deel van de tekst wordt de lezer nieuwsgierig gemaakt naar de rest van de tekst.
Dit is het laatste tekstdeel van een tekst.
In dit deel van de tekst wordt duidelijk gemaakt waar de tekst over gaat.
In dit tekstdeel vind je bijvoorbeeld een conclusie of een korte samenvatting. 
Dit tekstdeel is vaak verdeeld in deelonderwerpen (bijzaken). 

Slide 25 - Sleepvraag

''Ik heb het vermoeden dat er iemand in de problemen zit. Ik zal dus moeten gaan helpen.''

A
Concluderend verband
B
Redengevend verband
C
Oorzakelijk verband

Slide 26 - Quizvraag

Mijn neefje is twee koppen kleiner dan ik.

Wat is het tekstverband en aan welk signaalwoord zie je dat?

Slide 27 - Open vraag

"Nederland staat in de kwartfinale, omdat ze van Amerika hebben gewonnen."
A
Concluderend verband
B
Redengevend verband
C
Oorzakelijk verband

Slide 28 - Quizvraag

''Dit jaar wil ik een lange reis maken en dat kost nogal wat. Ik moet dus flink gaan sparen om deze reis te kunnen betalen.''
A
Concluderend verband
B
Redengevend verband
C
Oorzakelijk verband

Slide 29 - Quizvraag

Om de halve finale te bereiken zal Nederland van Agentinië moeten winnen.

Wat is het tekstverband en aan welk signaalwoord zie je dat?

Slide 30 - Open vraag

"Dankzij mijn projecten zie ik de stad op nieuwe manieren.''
A
Concluderend verband
B
Redengevend verband
C
Oorzakelijk verband

Slide 31 - Quizvraag

Al met al was het een leuke eerste werkdag.

Wat is het tekstverband en aan welk signaalwoord zie je dat?

Slide 32 - Open vraag

"Ik open het raam, want het is hier veel te warm."
A
Concluderend verband
B
Redengevend verband
C
Oorzakelijk verband

Slide 33 - Quizvraag

  • Je kunt tekstverbanden herkennen in een tekst.
  • Je weet welke signaalwoorden bij welke tekstverbanden horen.
  • Je hebt je vragen over de toets gesteld.
Lesdoelen

Slide 34 - Tekstslide