4.2 Een goed idee?

4.2 Een goed idee?
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

4.2 Een goed idee?

Slide 1 - Tekstslide

Programma
- Herhaling paragraaf 4.1 aan de hand van Quizvragen
- Leerdoelen paragraaf 4.2
- Theorie paragraaf 4.2
- Enkele controle vragen
- Opdrachten maken 15 t/m 26
- Afsluiting
- Huiswerk, lezen paragraaf 4.3

Slide 2 - Tekstslide

Bij welke ondernemingsvormen heb je aandelen?
A
BV
B
NV
C
Eenmanszaak
D
VOF

Slide 3 - Quizvraag

Waarom kies je een ondernemingsvorm?
A
Geeft aan wie de eigenaar is
B
Geeft aan wie verantwoordelijk is voor schulden
C
Geeft aan welke belastingen moeten worden betaald
D
Geeft aan hoeveel mensen in dienst zijn.

Slide 4 - Quizvraag

Je bent persoonlijk aansprakelijk bij een...
A
BV en VOF
B
Eenmanszaak en VOF
C
Eenmanszaak en BV
D
VOF en NV

Slide 5 - Quizvraag

HOOFDELIJKE AANSPRAKELIJKHEID BETEKENT DAT JE PERSOONLIJK VERANTWOORDELIJK BENT VOOR DE SCHULDEN VAN EEN BEDRIJF
Leerdoel 5
A
Juist
B
Onjuist

Slide 6 - Quizvraag

Wat is een kenmerkend verschil tussen een eenmanszaak en een vennootschap onder firma (vof) op het gebied van aansprakelijkheid?
A
Bij een eenmanszaak is er sprake van beperkte aansprakelijkheid, terwijl bij een vof alle firmanten volledig aansprakelijk zijn.
B
Zowel eenmanszaak als vof hebben beperkte aansprakelijkheid.
C
In beide gevallen zijn de eigenaren persoonlijk aansprakelijk.
D
Bij een eenmanszaak is de eigenaar persoonlijk aansprakelijk, terwijl bij een vof de aansprakelijkheid gedeeld wordt.

Slide 7 - Quizvraag

Hoe heet het document waarin de afspraken tussen werkgever en werknemer staan.
A
Een Contract
B
Een heilig geschrift
C
Een arbeidsovereenkomst
D
Werkafspraken

Slide 8 - Quizvraag

Een zzp'er onderscheidt zich van een werknemer in loondienst doordat:
A
De zzp'er altijd meer verdient dan een werknemer in loondienst.
B
De zzp'er geen arbeidsovereenkomst heeft en zelf verantwoordelijk is voor sociale zekerheid.
C
De zzp'er alleen in de horeca en detailhandel kan werken.
D
De zzp'er verplicht lid moet zijn van een vakbond.

Slide 9 - Quizvraag

wat is een ZZPer?
A
Iemand met bedrijf met medewerkers
B
Iemand met een bedrijf zonder medewerkers

Slide 10 - Quizvraag


Voorbeelden van een niet - commerciële organisatie zijn
Leerdoel 12
A
Basic Fit, SG Tabor Werenfridus
B
Ziekenhuis Dijklander, NS
C
WAR-child, ABN-Amro
D
Amnesty International, Stichting Hulphond

Slide 11 - Quizvraag

Een niet-commerciële organisatie is altijd een rechtspersoon.
Welke ondernemingsvorm(en) kan een niet-commerciële organisatie dus NIET hebben?
A
Eenmanszaak
B
V.O.F.
C
B.V.
D
N.V.

Slide 12 - Quizvraag

Werkgevers die werknemers nodig hebben horen bij ......... op de arbeidsmarkt.
A
de vraag
B
het aanbod

Slide 13 - Quizvraag

Een commerciële organisatie heeft als doel
A
streven naar winst
B
zoveel mogelijk mensen te laten werken
C
hulpverlening en milieubescherming
D
milieubescherming

Slide 14 - Quizvraag

4.2 Een goed idee?

Slide 15 - Tekstslide

Doel van de Les 
-  Je kan vertellen wat een ondernemingsplan is.
-  Je kan de belangrijke onderdelen uit het ondernemingsplan         beschrijven.
-  Je kan vertellen wat marktonderzoek is.
-  Je kan vertellen dat een ondernemingsplan financieel haalbaar moet   zijn.

Slide 16 - Tekstslide

Ondernemingsplan
Als je een bedrijf wilt beginnen schrijf je een ondernemingsplan.

- Doel
- Verwachtingen
- Inschatten van risico’s door investeerders

Slide 17 - Tekstslide

Ondernemingsplan
Ondernemingsplan = plan waarin je beschrijft wat  het doel en de verwachtingen van je onderneming  zijn en hoe je het organisatorisch en financieel gaat aanpakken.

Slide 18 - Tekstslide

Ondernemingsplan

Slide 19 - Tekstslide

Financieel plan 

Slide 20 - Tekstslide

Enkele controle-vragen

Slide 21 - Tekstslide

Opdracht
  • Werken aan week huiswerk paragraaf 4.2 15 t/m 26
  • Maken in stilte
  • Individueel
  • Hulp nodig -> vraag bij je buurman/buurvrouw
  • Docent loopt rond, heb je een vraag -> vinger opsteken

Slide 22 - Tekstslide

Huiswerk 
Lezen paragraaf 4.3

Slide 23 - Tekstslide