In deze les zitten 46 slides, met tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Les 4.2 Reactiesnelheid
Slide 1 - Tekstslide
Planning
Nakijken 4 t/m 11 (vanaf blz 12)
Les 4.2 Reactiesnelheid
Maken opgaven
Nakijken opgaven
Slide 2 - Tekstslide
nakijken: 4 t/m 11 (vanaf blz 12)
Slide 3 - Tekstslide
4
a) Chemische energie wordt omgezet in beweging, warmte en licht.
b) Lichtenergie wordt omgezet in chemische energie.
c) Elektrische energie wordt omgezet in chemische energie.
d) Chemische energie wordt omgezet in elektrische energie en vervolgens in licht en warmte.
Slide 4 - Tekstslide
5a
Slide 5 - Tekstslide
5a
Slide 6 - Tekstslide
5b
Slide 7 - Tekstslide
6
a) Endotherm. Deze chemische reactie treedt op onder invloed van licht. In het donker treedt deze reactie niet op. Er is dus voortdurend energie nodig om de reactie op gang te houden.
b) Endotherm. Dit is een faseovergang die optreedt wanneer water wordt verwarmd tot het kookpunt is bereikt. Als de warmtebron wordt uitgezet, stopt het koken. Er is dus voortdurend energie nodig om het proces op gang te houden.
Slide 8 - Tekstslide
6
c) Exotherm. Bij de verbranding van aardgas komt energie vrij in de vorm van warmte en licht. Het vrijkomen van energie is kenmerkend voor een exotherme reactie.
Slide 9 - Tekstslide
7
Exotherm proces: de temperatuur stijgt door het ontstaan van warmte tijdens het oplossen.
Slide 10 - Tekstslide
8
Als de huid koud gaat aanvoelen, komt dat omdat er warmte aan de huid wordt onttrokken. Deze warmte is nodig om de aceton te laten verdampen. Hierbij moeten de vanderwaalsbindingen tussen de acetonmoleculen worden verbroken en daar is energie in de vorm van warmte voor nodig. Bij endotherme processen is energie nodig, dus het verdampen van aceton is een endotherm proces.
Slide 11 - Tekstslide
9
Bij dit natuurverschijnsel ontstaat energie in de vorm van licht. Het vrijkomen van energie is kenmerkend voor een exotherme reactie. Dus is bioluminescentie een exotherm proces.
Slide 12 - Tekstslide
10
a) CH4(g) en O2(g)
b) CO2(g) en H2O(l)
c) CH4(g) + 2 O2(g) → CO2(g) + 2 H2O(l)
d) Exotherm: het energieniveau van de reactieproducten ligt lager dan het energieniveau van de beginstoffen. De hoeveelheid chemische energie is dus afgenomen.
e) Er is energie vrijgekomen.
Slide 13 - Tekstslide
11a
Slide 14 - Tekstslide
11a
Slide 15 - Tekstslide
11
b) Elektrische energie wordt omgezet in chemische energie.
c) De hoeveelheid energie die nodig is voor het verbreken van de atoombindingen in de moleculen van de beginstof water is groter dan de hoeveelheid energie die vrijkomt bij het vormen van de atoombindingen van de moleculen van de reactieproducten waterstof en zuurstof.
d)
Slide 16 - Tekstslide
11
e) Van de 100% chemische energie die erin gaat, wordt 60% omgezet in elektrische energie en 40% in warmte. In totaal komt er dus 60 + 40 = 100% energie uit de brandstofcel. En dat is gelijk aan de 100% die erin gaat.
f) Van de 100% chemische energie die erin gaat, wordt bij de brandstofcel veel meer energie omgezet in een nuttige energievorm (60%) dan bij de verbrandingsmotor (27%).
Slide 17 - Tekstslide
Leerdoelen 4.2 Reactiesnelheid
Je kunt uitleggen wat de reactiesnelheid van een chemische reactie inhoudt.
Je kunt met behulp van het botsende-deeltjesmodel uitleggen welke invloed de factoren temperatuur, concentratie en verdelingsgraad op de reactiesnelheid hebben.
Je kunt uitleggen hoe een katalysator de reactiesnelheid beïnvloedt.
Slide 18 - Tekstslide
Reactiesnelheid
Reactiesnelheid:
geeft aan hoeveel van de beginstof per seconde per liter reactiemengsel verdwijnt
OF hoeveel reactieproduct per seconde per liter reactiemengsel ontstaat
Slide 19 - Tekstslide
Reactiesnelheidfactoren
Er zijn vier factoren die de snelheid van een reactie kunnen beïnvloeden. Een reactie verloopt sneller als:
de temperatuur wordt verhoogd;
de concentratie van de beginstoffen wordt verhoogd;
de beginstoffen fijner worden verdeeld;
er een geschiktekatalysator wordt toegevoegd
Slide 20 - Tekstslide
Botsende-deeltjesmodel
Botsende-deeltjesmodel: Deeltjes bewegen constant bij kamertemperatuur en botsen voortdurend.
Effectieve botsing: Een botsing die leidt tot een chemische reactie.
Moleculen moeten met voldoende snelheid en op de juiste plek botsen.
Reactiesnelheid: Hoe meer effectieve botsingen per seconde, hoe sneller de reactie verloopt.
Geactiveerde toestand: Kortstondige fase waarin A, B en C tijdelijk verbonden zijn.
Slide 21 - Tekstslide
Botsende-deeltjesmodel
Niet effectieve botsing:
Slide 22 - Tekstslide
Verklaring reactiesnelheidfactoren
1. Temperatuur
Beweging van moleculen: Moleculen bewegen voortdurend in een gas of vloeistof. Toevoer van energie(warmte) verhoogt de bewegingssnelheid en temperatuur.
Hogere temperatuur → Meer effectieve botsingen → Snellere reactie.
Slide 23 - Tekstslide
Verklaring reactiesnelheidfactoren
2. Concentratie
De concentratie van een stof in oplossing geeft aan hoeveel stof per liter oplosmiddel is opgelost.
Hogere concentratie → Meer botsingen: Grotere kans op effectieve botsingen per seconde en dus hogere reactiesnelheid
Macro-niveau
Micro-niveau
Slide 24 - Tekstslide
Reactiesnelheidfactoren
3. Verdelingsgraad
Verdelingsgraad: Hoe fijn de stof is verdeeld
Contactoppervlak: Hoe hoger de verdelingsgraad, hoe groter het contactoppervlak tussen stoffen.
Groter contactoppervlak → Meer botsingen per seconde → Meer effectieve botsingen → Snellere reactie.
Slide 25 - Tekstslide
Reactiesnelheidfactoren
4. Katalysator
Katalysator: Versnelt een reactie zonder zelf verbruikt te worden.
Effect op activeringsenergie: Katalysator verlaagt de benodigde energie voor een effectieve botsing.
Energiediagram: verschil in activeringsenergie met/zonder katalysator.
Botsingen: Zachtere botsingen kunnen al effectief zijn, wat de reactiesnelheid verhoogt.
Constante energieniveaus: Beginstoffen en reactieproducten behouden hun energieniveau → Reactiewarmte (ΔE) blijft gelijk.
Slide 26 - Tekstslide
Slide 27 - Tekstslide
Reactiesnelheidfactoren
4. Katalysator
Toepassing in auto’s: Katalysatoren verminderen de uitstoot van stikstofoxiden.
Voordelen voor industrie: Lagere reactietemperaturen → Goedkopere, milieuvriendelijkere en veiligere processen.
Slide 28 - Tekstslide
Slide 29 - Video
Maken: 4 t/m 10 (blz 22)
Slide 30 - Tekstslide
4
a) 4 Fe(s) + 6 H2O(l) + 3 O2(g) → 4 FeO3H3(s)
b) katalysator
c) Door de ketting in te vetten of er een teflonspray over te spuiten. Hierdoor kunnen zuurstof en water niet in contact komen met het ijzer van de ketting.
Slide 31 - Tekstslide
5
De concentratie: schoonmaakazijn heeft een hogere concentratie azijnzuur dan tafelazijn.
Bij een hogere concentratie zijn er per liter azijn meer azijnzuurmoleculen aanwezig.
Dit geeft een grotere kans op een botsing met de kalkdeeltjes.
Hierdoor zijn er ook meer effectieve botsingen per seconde en zal de reactiesnelheid bij gebruik van schoonmaakazijn toenemen.
Slide 32 - Tekstslide
6
a) Tijdens de verbranding van magnesium komt energie vrij in de vorm van fel wit licht. En het vrijkomen van energie is kenmerkend voor een exotherme reactie.
b) 2 Mg(s) + O2(g) → 2 MgO(s)
c) Magnesiumpoeder is de fijnverdeelde vorm van het metaal magnesium. Magnesiumoxide is het verbrandingsproduct van magnesium.
Slide 33 - Tekstslide
6
d) Magnesiumoxide is een verbinding tussen het metaal magnesium en het niet-metaal zuurstof. Het is daarmee een zout.
e) Magnesiumpoeder heeft een hogere verdelingsgraad dan magnesiumlint. Een groter contactoppervlak leidt tot een grotere kans op een botsing tussen de magnesiumatomen en de zuurstofmoleculen. Dit zal resulteren in meer effectieve botsingen per seconde.
Slide 34 - Tekstslide
6
d) Magnesiumoxide is een verbinding tussen het metaal magnesium en het niet-metaal zuurstof. Het is daarmee een zout.
e) Magnesiumpoeder heeft een hogere verdelingsgraad dan magnesiumlint. Een groter contactoppervlak leidt tot een grotere kans op een botsing tussen de magnesiumatomen en de zuurstofmoleculen. Dit zal resulteren in meer effectieve botsingen per seconde.
Slide 35 - Tekstslide
7
Slide 36 - Tekstslide
7
Slide 37 - Tekstslide
7
Slide 38 - Tekstslide
8
a) oppervlak van één vlak = l × b = 1,0 × 1,0 = 1,0 cm2
totaal oppervlak = 6 × 1,0 cm2 = 6,0 cm2
b) acht blokjes
c) oppervlak van één vlak = l × b = 0,5 × 0,5 = 0,25 cm2
totaal oppervlak van één klein blokje = 6 × 0,25 cm2 = 1,5 cm2
totaal oppervlak van alle kleine blokjes = 8 × 1,5 = 12 cm2
Slide 39 - Tekstslide
8d
a)
Slide 40 - Tekstslide
9
a) H2(g) + Cl2(g) → 2 HCl(g)
b) effectieve botsingen per s per mL = 2,0×1020 : 100 x 3% = 6,0∙1018
Bij elke effectieve botsing botst een molecuul H2 met een molecuul Cl2 waarbij twee HCl-moleculen worden gevormd.
Dus bij 6,0⋅1018 effectieve botsingen tussen H2-moleculen en Cl2-moleculen ontstaan dus2 × 6,0∙1018 = 1,2∙1019 moleculen HCl per seconde per milliliter
Slide 41 - Tekstslide
9
c) Bij een lagere temperatuur gaan de waterstofmoleculen en de chloormoleculen langzamer bewegen. De moleculen zullen per seconde minder vaak en zachter tegen elkaar aan botsen. Als er minder en zachtere botsingen per seconde plaatsvinden, is de kans op effectieve botsingen ook kleiner. De reactie zal dan langzamer verlopen.
Slide 42 - Tekstslide
10
a) Op het tijdstip t = 0 minuten is de H2O2-concentratie 0,68 g/L. Een halvering van deze concentratie is 0,34 g/L. Op de x-as lees je dan de halveringstijd af: t = 650 minuten.
b) Een tweede halvering van de concentratie is bijvoorbeeld van 0,34 g/L naar 0,17 g/L. Het tijdstip bij 0,17 g/L is 1300 minuten. De tijd om de concentratie te halveren van 0,34 g/L naar 0,17 g/L is dus: 1300 − 650 = 650 minuten.
Slide 43 - Tekstslide
10c
Slide 44 - Tekstslide
10d
Slide 45 - Tekstslide
10
e) De helling van de lijn wordt steeds minder steil.
f) Na verloop van tijd wordt de concentratie H2O2 steeds lager, waardoor de reactiesnelheid ook steeds lager wordt.
g) De halfwaardetijd is nu 6,5 minuten, want na 6,5 minuten is de concentratie precies de helft van de beginconcentratie
h) De reactie verloopt 100× sneller, want de halfwaardetijd is gedaald van 650 minuten naar 6,5 minuten.
i) Katalase versnelt de reactie en is dus een katalysator.