§4 herhaling verwijzen met pers. vnw & bez vnw & voorzetsels - H1B - 05 april 2024

Lesdoelen vandaag
  • Aan het einde van de les weet ik hoe het zit met pers. vnw & bez. vnw
  • Aan het einde van de les weet ik hoe ik kan verwijzen met een pers. vnw & bez. vnw
  • Aan het einde van de les weet ik hoe ik een voorzetsel kan herkennen
  • Aan het einde van de les ken ik drie soorten voorzetsels  
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 19 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Lesdoelen vandaag
  • Aan het einde van de les weet ik hoe het zit met pers. vnw & bez. vnw
  • Aan het einde van de les weet ik hoe ik kan verwijzen met een pers. vnw & bez. vnw
  • Aan het einde van de les weet ik hoe ik een voorzetsel kan herkennen
  • Aan het einde van de les ken ik drie soorten voorzetsels  

Slide 1 - Tekstslide

korte herhaling §4: verwijzen met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden

  • §8:  persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden (onderdeel van SO op 12 april) 
  • §4: verwijzen met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden (mini- SO vandaag)

Slide 2 - Tekstslide

§8 - persoonlijk voornaamwoord - pers. vnw
p. 218
Ik ken hem niet. 

Die telefoon is van hem.

Hij is van hem



Slide 3 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord

  • Wat kan je ook zeggen 
ipv. "die telefoon is van hem"? 


  • Dat is zijn telefoon. 

Slide 4 - Tekstslide

Herhaling §4: verwijzen met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden (pers. vnw & bez. vnw)

Die telefoon is van hem.

Welk woord kan je gebruiken als je "die telefoon" niet wilt gebruiken?    



 

Slide 5 - Tekstslide

Je voelt soms niet vanzelf aan welk verwijswoord je moet gebruiken en of een woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is.  
  • Daarvoor moet je in het woordenboek kijken. www.vandale.nl
  • Die telefoon is van hem.

Welk woord kan je 
dus gebruiken als je 
"die telefoon" niet wilt 
gebruiken? 

Slide 6 - Tekstslide

Herhaling §4: verwijzen met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden (pers. vnw & bez. vnw)

Slide 7 - Tekstslide

Herhaling §4: verwijzen met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden (pers. vnw & bez. vnw)

Boek: p. 236


Slide 8 - Tekstslide

HW bespreken & vragen

Slide 9 - Tekstslide

instructie §10: voorzetsels
  • p.  222
  • onderdeel van het SO op 12 april

Slide 10 - Tekstslide

Kies 2 plaatjes en bedenk 
per plaatje een passende zin.
  • Doe dit zelfstandig.
  •  Schrijf de zinnen in 
je schrift.
  • Je krijgt hier 2 min. de tijd voor. 
timer
2:00

Slide 11 - Tekstslide

Voorzetsels 

Een voorzetsel (vz) wordt meestal vóór een woord of groepje woorden gezet. Soms ook achteraan.
Vóór een voornaamwoord (vnw):
 Wij / gamen / met hen.
Vóór een groepje woorden met een zelfstandig naamwoord (zn):  
Abdul / zit / op haar stoel.  
Achter een zn, aan het einde van een zinsdeel:
Wij/ rijden/ de tunnel in.
Midden in een zinsdeel:
Lieke / kijkt/ in de woonkamer/ op haar telefoon.  

Slide 12 - Tekstslide

Soorten voorzetsels

Voorzetsels van plaats (waar?): onder het bureau, op school, in de oven 

Voorzetsels van tijd (wanneer?): na het weekend, om drie uur

Voorzetsels van reden/ oorzaak (waarom/ waardoor?):
door de warmte, vanwege de storm, wegens vakantie

Slide 13 - Tekstslide

Oefenen/ HW maken
  • Maak: opdrachten  1, 2, 3 en 4 op p. 222 Je krijgt hier 20 minuten de tijd voor.
  • Als je het niet af krijgt, wordt het automatisch HW!
timer
20:00

Slide 14 - Tekstslide

Agenda
  • 11:30 - 11:45: landen & 10 min lezen
  • 11:45: lesdoelen vandaag
  • 11:45 - 12:00: korte herhaling §4: verwijzen met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden
  • 12:00 - 12:05: HW nakijken
  • 12:05 - 12:10: mini- SO §4
  • 12:10 - 12:25: instructie §10: voorzetsels
  • 12:25 - 12:45: oefenen/ HW maken
  • 12:50: einde les

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Agenda
  • 09:50- 10:05: landen & 10 min lezen
  • 10:05 - 10:15: Tijdcapsule foto's!!!
  • 10:15 - 10:30: instructie §1: zinnen correct begrenzen
  • 10:30 - 10:40: oefenen/ HW maken
  • 10:40 - 10:50: oefeningen bespreken
  • 10:50:               spelletje
  • 11:05:                afsluiting
  • 11:10:                einde les 

Slide 17 - Tekstslide

Lesdoelen

Je kunt de verwijswoorden gebruiken die passen bij het woordgeslacht.

Je kent de regels van het gebruik van verwijswoorden.

Slide 18 - Tekstslide

Verwijswoorden
de-woorden
enkelvoud mannelijk                      hij, hem, deze, die
enkelvoud vrouwelijk                     zij (ze), haar, deze, die

het-woorden
enkelvoud onzijdig                         het, dit, dat 

Meervoud                                            zij, ze, hen, hun, deze, die

Slide 19 - Tekstslide