Lezen - fictie

1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Fictie

Slide 2 - Woordweb

Fictie

- Is een verzonnen verhaal.


Soorten fictie:

Strip

Boek / gedichten

Film

Televisieserie

Korte verhalen

Musical

Slide 3 - Tekstslide

Wat gaan we doen?

- Theorie behandelen

- Quizvragen fictie

- Quizvragen via LessonUp

Slide 4 - Tekstslide

Theorie

Realistisch verhaal:

Verhalen die echt zouden kunnen gebeuren, maar die verzonnen zijn.


Voorbeelden:

Hier-en-nu verhalen

Verhaal over de middeleeuwen

Slide 5 - Tekstslide

Verhaalsoorten / genre

Slide 6 - Tekstslide

Boek uitkiezen

Tips:

- Wie is de schrijver/auteur?

- Heb je al vaker boeken van die schrijver/auteur gelezen?- Wat voor soort boek is het?

- Waar gaat het over?

- Waar houd jij van?

- Bekijk de kaft en lees de flaptekst (de tekst op de achterkant)

Slide 7 - Tekstslide

Een verschil tussen een boek en film is dat je het uiterlijk van een persoon in de film direct ziet.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 8 - Quizvraag

Een verhaalsoort noem je ook wel een genre.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 9 - Quizvraag

Een verhaal dat net echt lijkt, noemen we:
A
Fictie
B
Realistisch verhaal

Slide 10 - Quizvraag

Een voorbeeld van een realistisch verhaal zijn:
A
Griezelverhalen Sciencefiction
B
Hier-en-nu verhalen Verhaal over de middeleeuwen

Slide 11 - Quizvraag

Fictie is een ander woord voor:
A
Genre
B
Pictogram
C
Realistisch
D
Verzonnen verhaal

Slide 12 - Quizvraag

Andere vormen van fictie zijn:
A
Strips, gedichten, korte verhalen, series, films, musicals
B
Kookboeken, reisgidsen, informatiefolders
C
Krant, tijdschriften, poster

Slide 13 - Quizvraag

Lezen is belangrijk:

 je wordt beter in begrijpend lezen en je vergroot je woordenschat!

Slide 14 - Tekstslide

Spanning

Hoe maakt de schrijver een boek spannend?

Slide 15 - Tekstslide

Spanning

1. Spannende woorden.

2. Spannende omgeving, geluiden en personen.

3. Belangrijke informatie weglaten voor de hoofdpersoon.

Slide 16 - Tekstslide

Cliffhanger
Stoppen op een spannend moment.

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video

Wat gaan we doen
Nog wat theorie!

Slide 19 - Tekstslide

Plaats


  • wordt letterlijk gezegd
  • 'tussen' de regels lezen
  • Een eigen/verzonnen wereld

Slide 20 - Tekstslide

Tijd van een verhaal


  • Het heden (nu)
  • Het verleden
  • De toekomst

Slide 21 - Tekstslide

Griezelverhalen
  • Griezelige wezens
    (heksen, tovenaars, reuzen)
  • Griezelige voorwerpen

(schedels, grafstenen)

  • Omgeving
    (verlaten kasteel, bos)
  • Tijdstip ('s nachts)
  • Griezelige woorden
    (kraken, krijsen)

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Hier-en-nu verhalen

Tijd: heden (nu)

Plaats: bekende omgeving

Onderwerpen: problemen die tegenwoordig voorkomen (pesten, scheidingen, verslavingen)


Slide 24 - Tekstslide

Personen in een verhaal


Hoofdpersoon:

De belangrijkste persoon.
Zij moeten een probleem oplossen, maken een gebeurtenis mee.



Slide 25 - Tekstslide

Bijpersonen


Zijn noodzakelijk.

Hebben geen hele grote rol.

Zijn soms belangrijk, maar niet het hele verhaal.

Slide 26 - Tekstslide

Achtergrondpersonen

Zijn bedoeld als 'opvulling'.
Ze hebben geen rol in het verhaal.

Slide 27 - Tekstslide

Het uiterlijk van verhaalpersonen


De schrijver beschrijft het uiterlijk in het boek.

De hoofdpersoon zegt zelf iets over zijn uiterlijk.

Een ander personage zegt iets over het uiterlijk van de hoofdpersoon.

Slide 28 - Tekstslide

Het innerlijk van hoofdpersonen

Het karakter zegt iets over het innerlijk van de persoon. BV: over hoe de persoon zich voelt of denkt.


Door het beschrijven van het innerlijk/karakter lijken de personen echte mensen en kun je met hen gaan meeleven.



Slide 29 - Tekstslide

Hoe kom je iets te weten over het innerlijk?

De schrijver beschrijft het karakter.

De schrijver laat de persoon iets over zijn eigen karakter zeggen.

De schrijver laat een ander persoon iets over het karakter zeggen.

Slide 30 - Tekstslide

Een hier-en-nu verhaal speelt zich af in een .... omgeving.
A
bekende
B
onbekende

Slide 31 - Quizvraag

Onderwerpen van hier-en-nu verhalen kunnen zijn:
A
Pesten, mishandeling, verslaving, scheidingen.
B
Koken, moppen, reizen, stripboeken.

Slide 32 - Quizvraag

Waarom zijn hier-en-nu verhalen herkenbaar voor de lezer?
A
Omdat ze gaan over problemen van nu.
B
Omdat het vaak op televisie komt.

Slide 33 - Quizvraag

De hoofdpersoon is de belangrijkste persoon in een verhaal.
A
Niet waar
B
Waar

Slide 34 - Quizvraag

Achtergrondpersonen zijn bedoeld als 'opvulling'.
A
Niet waar
B
Waar

Slide 35 - Quizvraag

Achtergrondpersonen hebben geen rol in het verhaal.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 36 - Quizvraag

We kunnen de personen in een verhaal indelen in de volgende drie groepen:
A
Hoofdpersonen, bijpersonen, achtergrondpersonen
B
Hoofdpersonen, personages, bijpersonen
C
Hoofdpersonen, bijpersonen, opvullingpersonen

Slide 37 - Quizvraag

Het uiterlijk van een hoofdpersoon kom je te weten doordat:
A
De schrijver het beschrijft.
B
Een persoon iets over het uiterlijk zegt.
C
De persoon zelf iets over zijn uiterlijk zegt.
D
A, B en C zijn juist.

Slide 38 - Quizvraag

Realistische verhalen:
A
Zouden echt kunnen gebeuren, maar zijn verzonnen.
B
Zijn echt gebeurd.
C
Zijn niet echt gebeurd.

Slide 39 - Quizvraag

Hoe vind je lezen?

Slide 40 - Woordweb