K4 H4 Taalverzorging (II): een werkwoord als bijvoeglijk naamwoord

DOEL


- Je weet hoe voltooide en onvoltooide deelwoorden gespeld moeten worden als ze als bijvoeglijk naamwoorden worden gebruikt. 

Werkwoord als bijvoeglijk naamwoord
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

DOEL


- Je weet hoe voltooide en onvoltooide deelwoorden gespeld moeten worden als ze als bijvoeglijk naamwoorden worden gebruikt. 

Werkwoord als bijvoeglijk naamwoord

Slide 1 - Tekstslide

Doe oortjes in

en bekijk het volgende filmpje!

In het filmpje wordt uitgelegd hoe je een voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord moet schrijven.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

ONVOLTOOID DEELWOORD als

BIJVOEGLIJK NAAMWOORD



Schrijf het woord zo kort en eenvoudig mogelijk.


OVD = Blaffend stond de hond aan het hek.

BN = De blaffende hond stond aan het hek.

Slide 4 - Tekstslide

OEFENING
Verander het werkwoord in de volgende slides in een bijvoeglijk naamwoord.

Let op: fouten maken mag, maar verbeter deze wel!

Slide 5 - Tekstslide

Het (zinken) schip is interessant voor duikers.

Slide 6 - Open vraag

Carolien stalt de (uitpakken) cadeaus uit op de tafel.

Slide 7 - Open vraag

De kleuters vonden het (voorlezen) verhaal erg leuk.

Slide 8 - Open vraag

De (repareren) radio doet het nu nog beter dan eerst.

Slide 9 - Open vraag

Het (redden) kind werd herenigd met zijn ouders.

Slide 10 - Open vraag

Onze chef bewaart alle (beantwoorden) brieven.

Slide 11 - Open vraag

Het (raden) antwoord bleek te kloppen.

Slide 12 - Open vraag

In de (omspitten) tuin komen nieuwe planten.

Slide 13 - Open vraag

Door de (kraken) traptreden hoorden Noahs ouders dat hij te laat thuis kwam.

Slide 14 - Open vraag

Voor de wedstrijd maakte een (dansen) groep cheerleaders het publiek enthousiast.

Slide 15 - Open vraag

Mijn (piepen) fietsrem moet worden gesmeerd.

Slide 16 - Open vraag

De (fluisteren) leerlingen vertelden elkaar het antwoord.

Slide 17 - Open vraag

Kies de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord. 

Let op: fouten maken mag, maar verbeter deze wel!

Slide 18 - Tekstslide

De _____ uitzendkrachten kwamen in opstand tegen hun werkgever.
A
uitgebuite
B
uitgebuiten

Slide 19 - Quizvraag

Het door brand _____ winkelcentrum wordt gesloopt.
A
verwoeste
B
verwoesten

Slide 20 - Quizvraag

Jan ____ de foto van zijn vriendin.
A
vergrootte
B
vergrote

Slide 21 - Quizvraag

Voor elke ____ euro krijg je een spaarzegel bij het tankstation.
A
besteedde
B
bestede

Slide 22 - Quizvraag

Zonet _____ Bart zijn vroegere basisschooljuf.
A
ontmoette
B
ontmoete

Slide 23 - Quizvraag

Een aantal ____ schepen mocht de haven niet verlaten van de douane.
A
bevrachte
B
bevrachten

Slide 24 - Quizvraag

Mayra kreeg van Eddie een ____ armband.
A
vergulde
B
verguldde

Slide 25 - Quizvraag

OEFENING

In de volgende slides staan zinnen.

 

Maak steeds een passend bijvoeglijk naamwoord van de werkwoorden tussen haakjes.

Slide 26 - Tekstslide

'Morgen geef ik je het geld dat ik heb (lenen),' zei Tom.

Slide 27 - Open vraag

Weet jij al wat je krijgt wanneer je (slagen) bent?

Slide 28 - Open vraag

De (wachten) kogelstoter deed alvast een warming-up.

Slide 29 - Open vraag

De coach bracht de (blesseren) speler naar de dokter.

Slide 30 - Open vraag

In de natuurfilm zie je veel (galopperen) wilde paarden.

Slide 31 - Open vraag

Bij de leerlingengraadverkiezing heb ik op Job (stemmen).

Slide 32 - Open vraag

De (verbranden) papieren zijn niet meer te redden.

Slide 33 - Open vraag

De verpleger zei: 'Op de (ontsmetten) wond doe ik een drukverband.'

Slide 34 - Open vraag

(Blaffen) van blijdschap renden de honden naar buiten.

Slide 35 - Open vraag

Al (afwassen) luistert mijn vader naar onze verhalen.

Slide 36 - Open vraag

De (opzetten) dieren zagen er levensecht uit.

Slide 37 - Open vraag

Het grootste vliegtuig ter wereld is op Schiphol (landen).

Slide 38 - Open vraag

DOEL

(on)voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord

- je weet (on)voltooide deelwoorden moet spellen als ze als bijvoeglijk naamwoord worden gebruikt



Slide 39 - Tekstslide

Wat wist je al?

Slide 40 - Open vraag

Is er iets wat je nog niet zo goed snapt?
Zo ja, schrijf dit op.

Slide 41 - Open vraag