voorbereiding toets spelling woordsoortbenoeming

voorbereiding toets spelling woordsoortbenoeming
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

voorbereiding toets spelling woordsoortbenoeming

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Je herkent verwijswoorden
Je kent de functies van een inleiding
Je kent de signaalwoorden van een opsomming
Allereerst, ten eerste, ten tweede, ook, bovendien,daarnaast, verder, vervolgens, tot slot

- het onderwerp van de tekst benoemen

- een menig over het onderwerp geven

- een vraag over het onderwerp stellen


IJsvogels zijn iets groter dan mussen. Ze zijn felblauw met oranje.

Slide 2 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Noteer de trappen van vergelijking van het woord 
 'traag'.
1
2
3
 traag
trager
traagst

Slide 3 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Noteer de trappen van vergelijking van het woord 
 'lekker'.
1
2
3
lekker
lekkerder
het lekkerst

Slide 4 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke verwijswoorden gebruik je bij het-woorden?
Welke verwijswoorden gebruik je bij het-woorden?
A
dit
B
deze
C
die
D
dat

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Enkelvoud/meervoud
Meestal voor het zn
Je kunt er de, het of een voorzetten
Korte/lange vorm
Stoffelijk, eindigt op -en
Verkleinwoord
Een woord voor een mens, dier, plant, ding, gevoel of eigen namen.
Trappen van vergelijking

Slide 6 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bijvoeglijk naamwoord
Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
Rode
Glazen
IJzeren
Mooie
Snelle
Kristallen

Slide 7 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn verwijswoorden?
A
Een woord dat een schuldige aanwijst
B
Een opsomming
C
Een woord dat verwijst naar een ander woord of stukje tekst
D
Een woord dat gebruikt wordt om de tekst beter leesbaar te maken

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

geef de trappen van vergelijking:
graag
A
graager, graagst
B
grager, graagst
C
liever, liefst
D
liever, graagst

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

de-woord enkelvoud
Sleep de verwijswoorden naar de juiste plek
het-woord enkelvoud
woorden in het meervoud
een plaats
een hele zin, of deel van de zin
hij, deze, die
het, dit, dat
ze, zij, deze, die
hier, daar, er 

Slide 10 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke trappen van vergelijking zijn er?
A
Stellende
B
Vergrotende
C
Overtreffende
D
Overschattende

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

wat zijn verwijswoorden ?
A
de
B
deze
C
zij
D
dat

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

hij, die, deze, zijn
zijn verwijswoorden voor een...
A
mannelijk de-woord meervoud
B
vrouwelijk de-woord enkelvoud
C
mannelijk de-woord enkelvoud
D
onzijdig het-woord enkelvoud

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Vera doet het trucje voor.    ________  zegt:

‘Zo moet je ________ doen.’
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 14 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Twan heeft een bijbaantje voor twee uurtjes,

 ________  vindt    ________ niet erg.
deze
die
dat
hij
zij
het
ze

Slide 15 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zet de trappen van vergelijking in de goede volgorde. 
1
2
3
de stellende trap
de vergrotende trap
de overtreffende trap

Slide 16 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Er kunnen meerdere verwijswoorden goed zijn als antwoord. 
Vorige maand bezocht mijn familie uit Australië ons en
 ...            was echt een verassing.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het

Slide 17 - Sleepvraag

Herhaling paragraaf 3.
Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Het drumstel is van Marlea's vader, 

maar ________ gebruikt ________ niet meer.
drumstel
hij
zij
het
ze

Slide 18 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Trappen van vergelijking
weinig=
A
stellende trap
B
overtreffende trap
C
vergrotende trap

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Trappen van vergelijking
weinig-...........-.............
A
weiniger-weinigst
B
minder-minst

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de volgorde van de trappen van vergelijking van veel ?
A
veel, meer, meest(e)
B
meer, minder, meest(e)
C
veel. meest(e), meer
D
veel, meest(e), minst

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de volgorde van de trappen van vergelijking van lief?
A
lief, liefer, liefst(e)
B
liefst(e), liever, lief
C
lief, liever, liefst(e)
D
liever, lief, liefst(e)

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bijvoeglijk naamwoord
Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
Rode
Gouden
Grote
Houten
Mooie
Stoffen

Slide 23 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies


zelfstandig naamwoord

bijvoeglijk naamwoord

stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

dierenwinkel
rode
kartonnen

Slide 24 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

bijvoeglijk naamwoord
zelfstandig naamwoord
het
kleine
rode
autootje
lidwoord
bijvoeglijk naamwoord

Slide 25 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Het drumstel is van Davids vader, 

maar ________ gebruikt ________ niet meer.
deze
die
dit
dat

Slide 26 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke verwijswoorden gebruik je bij het-woorden?
Welke verwijswoorden gebruik je bij de-woorden?
A
dit
B
deze
C
die
D
dat

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Vera doet het trucje voor.    ________  zegt:

‘Zo moet je ________ doen.’
deze
die
dit
dat
hij
zij
het

Slide 28 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

De verwijswoorden: "het/zijn"
verwijzen naar....
A
een "het" woord
B
een "de" woord

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Onno krijgt een vreemd mailtje binnen.

_________ denkt dat  ________ spam is.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 30 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn verwijswoorden?
A
maar, omdat, hierom
B
hij, zij, die
C
zijn, worden, hebben
D
de, het, een

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Trappen van vergelijking:
vreemd - vreemder - .............
A
vreemdst
B
vreemst
C
meest vreemd

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk bijvoeglijk naamwoord is een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
A
rode
B
zachte
C
gouden
D
mooie

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk bijvoeglijk naamwoord is een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
A
De lelijke kast
B
De metalen kast
C
De grijze kast
D
De oude kast

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

ik
mij
jouw
jou
hij
hem
haar
haar
wij
ons
jullie
jullie
zij
hun
Bezittelijk voornaamwoord
Persoonlijk voornaamwoord
Persoonlijk voornaamwoord
mijn
zijn
ons/onze
hun
jij
zij
jullie

Slide 35 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het persoonlijk voornaamwoord?
Ik zie mijn blauwe broek niet.
A
Ik
B
Zie
C
Blauwe
D
Broek

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk bijvoeglijk naamwoord is een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
A
De lelijke kast
B
De metalen kast
C
De grijze kast
D
De oude kast

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een persoonlijk voornaamwoord?
A
Een verkleinwoord van een zelfstandig naamwoord
B
Een bijvoeglijk naamwoord dat een persoon beschrijft
C
Een woord dat naar een persoon verwijst (zoals ik, jij, hij, zij, het, wij, jullie, zij)
D
Een woord dat naar een ding verwijst

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

persoonlijk voornaamwoord
bezittelijk voornaamwoord
Ik
heb
jouw
pen
niet gepakt.
Zij
geeft
zijn
kaartje
aan
ons.
Heb
jij
hem
gezien
op
ons
feestje.

Slide 39 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

persoonlijk voornaamwoord
bezittelijk voornaamwoord
Hij 
heeft 
jouw
telefoon
niet gepakt.
Zij
geeft
zijn
rugtas
aan
ons.
Heb
jij
hem
gezien
op
ons
schoolfeest.

Slide 40 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Persoonlijk voornaamwoord
Bezittelijk voornaamwoord
Jouw
Jullie
Uw
Wij
Hun
Ik

Slide 41 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zijn de onderstaande woordjes persoonlijke of bezittelijke voornaamwoorden?
Sleep elk woord hieronder naar het goede antwoord.

persoonlijk voornaamwoord
bezittelijk voornaamwoord
hen
ik
jij
jou
jouw
mijn
onze
wij
uw

Slide 42 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sleep alle woorden naar de juiste woordsoort
werkwoord
bijvoeglijk naamwoord
zelfstandig naamwoord
persoonlijk voornaamwoord
bezittelijk voornaamwoord
Hij
is
onze
mooie
trouwdag
vergeten

Slide 43 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Persoonlijk voornaamwoord
Bezittelijk voornaamwoord
Het boek is van mij
Mijn speelgoed
Hun tassen
Ik schrijf hun een brief
Jouw zus
De hond is van jou

Slide 44 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sleep het juiste bezittelijk voornaamwoord naar het juiste persoonlijk voornaamwoord.
ik
jij
hij
wij
zij (meervoud)
zijn
hun
mijn
onze
jouw

Slide 45 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zij kamt haar haar voor de spiegel.

Het persoonlijk voornaamwoord is... /
De persoonlijke voornaamwoorden zijn...
A
Zij
B
Zij, haar
C
Zij, haar, haar
D
haar

Slide 46 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zij heeft aan hem verkering gevraagd.

Het persoonlijk voornaamwoord is /
de persoonlijke voornaamwoorden zijn...
A
Zij
B
Zij, aan
C
hem
D
zij hem

Slide 47 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik heb ze van Madelon geleend.

het persoonlijk voornaamwoord is / de persoonlijke voornaamwoorden zijn...
A
ik
B
ze
C
Madelon
D
ik / ze

Slide 48 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

'Die gekke bril is van mij.'

'mij' is een persoonlijk voornaamwoord
A
ja
B
nee

Slide 49 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies