2.5 Strijden of sporten

Een vakantiefoto van mij uit 2009

Waar is dit?

1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Een vakantiefoto van mij uit 2009

Waar is dit?

Slide 1 - Tekstslide



timer
0:30
Bekijk 30 seconden erg goed naar het plaatje. Je krijgt er zo een vraag over:

Slide 2 - Tekstslide


timer
0:45
Welke 6 sporten beoefende de Grieken tijdens de Olympische Spelen?

Slide 3 - Open vraag

Antwoord:

1. Hardlopen

2. Speerwerpen

3. Discuswerpen

4. Worstelen

5. Boksen 

6. Ver springen

Slide 4 - Tekstslide

Aan het eind:

- weet je te omschrijven hoe de oorlogen tussen de Grieken en de Perzen verliepen;

- kun je enkele kenmerken van Alexander de Grote benoemen;

- kun je kort de geschiedenis van de Olympische Spelen verwoorden;

- kun je zeggen wat de winnaar van een Olympische sport in de Griekse Oudheid als beloning kreeg.

Slide 5 - Tekstslide

Strijden voor de stadstaat





Volgende dia: Akropolis Athene

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Kaart

Oorlog tegen de Perzen

Slide 8 - Tekstslide

Welke opmerking over de strijd van de Grieken tegen de Perzen is juist?
A
Griekse legers vielen gezamenlijk Perzië binnen en veroverden de kustgebieden in het westen van dit rijk.
B
In de 5e eeuw wisten de Griekse stadstaten samen tweemaal een invasie van de Perzen te verslaan.
C
In de 6e eeuw veroverden de Perzen een groot deel van Griekenland, maar in de 5e eeuw wisten de Grieken hen weer te verdrijven.
D
Na een lange overheersing door de Perzen kwamen de Grieken in opstand en werden ze onafhankelijk.

Slide 9 - Quizvraag

Alexander de Grote

Slide 10 - Tekstslide


Twee uitspraken over Alexander de Grote:
I. Alexander viel met zijn leger het Perzische rijk binnen en veroverde daar een groot rijk.
I. Hij was zo vol bewondering over de Perzische cultuur, dat hij deze als cultuur van zijn rijk liet verspreiden.
A
Beiden uitspraken zijn juist.
B
Beide uitspraken zijn onjuist.
C
Uitspraak I is juist, Uitspraak II is onjuist.
D
Uitspraak I is onjuist, Uitspraak II is juist.

Slide 11 - Quizvraag

Sport en religie

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Om de eer

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video