Fictie 1.1 Klas 2

Fictie 1.1
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 2

In deze les zitten 10 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Fictie 1.1

Slide 1 - Tekstslide

leerdoelen:
• wat het verschil is tussen fictie en non-fictie;
• wat een personage is;
• wat spanning en spanningsvragen zijn;
• hoe je een boek beoordeelt.

Slide 2 - Tekstslide

Fictie en non-fictie
Sommige teksten zijn fictie, andere teksten non-fictie.
• fictie = een verzonnen tekst. Bijvoorbeeld een verhaal, gedicht, leesboek en film.
• non-fictie = een tekst over iets wat echt is gebeurd. Bijvoorbeeld een krantenbericht, artikel, recept en handleiding.

Slide 3 - Tekstslide

Wat is een voorbeeld van fictie?
A
Tijdsschrift: 'Hoe zit dat?'
B
Magazine:Voetbal International
C
De Donald Duck
D
De Linda

Slide 4 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van non-fictie?
A
Het nieuwe kookboek van Jamie Oliver
B
De sprookjes van Grimm
C
De griezelbus
D
Harry Potter en de geheime doorgang.

Slide 5 - Quizvraag

Personage(s)
Een persoon in een verhaal is een personage. Je leert zijn karakter kennen door wat hij denkt, voelt, zegt en doet.

Slide 6 - Tekstslide

Als baby (1980-1981) Harry is de zoon van James Potter, een volbloed tovenaar, en Lily Potter, een heks met Dreuzelouders. James en Lily waren beiden getalenteerde tovenaars en tegenstanders van de duistere tovenaar Heer Voldemort. ... Op 31 juli 1980 werd Harry Potter, de enige zoon van James en Lily, geboren.

Slide 7 - Tekstslide

Een verhaal kan op verschillende manieren spannend zijn. Wat zorgt voor spanning in een verhaal?
• Het verhaal roept spanningsvragen bij je op.
• Het verhaal speelt zich af in een spannende of griezelige omgeving.
• Gebeurtenissen worden uitgesteld, waardoor je door wilt lezen.
• Het hoofdstuk eindigt met een cliffhanger, waardoor je snel wilt weten hoe het verder gaat.

Slide 8 - Tekstslide

In een beoordeling schrijf je wat je van een verhaal vindt. Je onderbouwt je mening met beoordelingswoorden. 

De beoordelingswoorden leg je uit met voorbeelden uit het verhaal of uit je eigen leven.

 
Voorbeelden van beoordelingswoorden:
grappig, spannend, herkenbaar, eng, leerzaam, verrassend, mooi.

Je vindt een verhaal bijvoorbeeld mooi, omdat je:
• heel erg meeleeft met de hoofdpersoon;
• nieuwsgierig bent naar de afloop van het verhaal;
• het verhaal heel mooi geschreven vindt;
• er allerlei gevoelens bij hebt: het verhaal maakt je verdrietig of boos, of je moet er om lachen.

Een beoordeling van een verhaal kan eindigen met het advies om het boek te gaan lezen, of juist niet.


Slide 9 - Tekstslide

Aan de slag:
Maak nu de vragen van fictie 1.1 in je digitale boek.
Kom je er nog niet in? Maak dan de vragen in je werkboek.
Wat vandaag niet af is, is sowieso huiswerk voor de volgende les. Maak: vraag 1 t/m 6 7a,7b, 8, 10, 11 en 13. 

Werk zo rustig mogelijk! 
Succes! 

Slide 10 - Tekstslide