In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
- Uitspraak over iets wat waar of niet waar is
- Een feit kan je controleren
Voorbeeld van een feit:
De helft van de veertienjarigen in Nederland krijgt €50,00 kleedgeld per maand.
Je kunt controleren of dit waar is door in de krant te kijken of het op internet op te zoeken.
- Wat iemand ergens van vindt
Het is niet controleerbaar
-Je kunt het eens of oneens zijn
- signaalwoorden: ik vind, volgens mij, naar mijn mening...
Voorbeeld van een mening (standpunt):
Ik vind het goed dat jongeren kleedgeld krijgen.
- Een argument is een uitleg waarmee je een mening verdedigt.
- Signaalwoorden: want, namelijk, omdat, immers...
Voorbeeld van een argument (reden):
Ik vind het goed dat jongeren kleedgeld krijgen (mening), want dan leren zij met geld omgaan (argument).
- Als alle argumenten (redenen) zijn gegeven, kan er een conclusie volgen.
- Korte herhaling van meningen en argumenten.
-Signaalwoorden: dus, concluderend, dat betekent...
Voorbeeld van een conclusie:
Het is dus goed dat jongeren kleedgeld krijgen, want dan leren zij met geld omgaan.
DOEL:
Amuseren
De schrijver wil je vermaken
DOEL:
Adviseren
De schrijver wil je raad geven
DOEL:
Instrueren
De schrijver wil uitleggen hoe je iets moet doen
DOEL:
Activeren
De schrijver wil dat je iets WEL gaat doen
DOEL:
Waarschuwen
De schrijver wil dat je iets NIET doet
DOEL:
Overtuigen
De schrijver wil zijn mening geven
DOEL:
Informeren
De schrijver wil dat je iets te weten komt