Observeren deel 1

Observeren
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
Pedagogisch werkMBOStudiejaar 2,4

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Observeren

Slide 1 - Tekstslide

Aan het einde van de les;
  • Kun je het verschil tussen objectief en subjectief benoemen
  • Ken je het begrip observeren
  • Kun je een vraagstelling maken​
  • Ken je het verschil tussen kwalitatief en kwantitatief observeren
  • Ken je de verschillende observatiemethoden.

Slide 2 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen objectief en subjectief?

Slide 3 - Open vraag

Slide 4 - Tekstslide

Oefening: objectief observeren
Kijk naar de afbeelding op de volgende dia.
Maak 1 objectieve observatie en één interpretatie.  

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Stappenplan
Stap 1: Aanleiding; waarom ga je observeren?
Stap 2: Achtergrondgegevens (en andere bronnen) 
Stap 3: vraagstelling
Stap 4: kies observatie methode(s) en hulpmiddelen en onderbouw 
Stap 5: Voer de observatie uit 
Stap 6: Orden de gegevens 
Stap 7: Geef antwoord op de vraagstelling
Stap 8: Rapporteer 
 

Slide 7 - Tekstslide

Stap 1: Leg uit waarom je gaat observeren (aanleiding)

-Waarom specifiek dit kind?
-Is je iets opgevallen? 
-Wat wil je meer te weten komen? 

Slide 8 - Tekstslide

Stap 2: Achtergrond gegevens en andere bronnen
  • Kies een kind en verzamel van dit kind alle beschikbare gegevens;

  • ​Maak gebruik van het kind dossier, gesprekken met collega’s en ouders/verzorgers, verslaglegging van gesprekken en eventuele andere bronnen. 
      
  • Je maakt een verslag van alle verzamelde gegevens.

  •  Koppeling ontwikkelingspsychologie- kind. Bepaal de kalenderleeftijd en werk de ontwikkelingsaspecten volgens deze leeftijd uit.  ​Geef aan wat jij ziet bij het kind. (wat zegt de theorie en klopt dat met wat ik hoor te zien).    

Slide 9 - Tekstslide

Stap 3: Vraagstelling
In de vraagstelling staat:
1. Wie je gaat observeren  -> ( M.)
2. Welk aspect van het gedrag je gaat observeren    -> (aandacht)
3. In welke situatie je gaat observeren   -> (tijdens de uitleg van een activiteit)

Waar is de aandacht van M. op gericht tijdens de uitleg van een activiteit?

Slide 10 - Tekstslide

Stap 4: Observatiemethoden

Slide 11 - Tekstslide

Observatiemethoden

​Observeren doe je altijd volgens een methode. ​ 

4 hoofdgroepen:​ 
1. Participerend/gestructureerd​
2. Participerend/ongestructureerd 
3. Niet-participerend/gestructureerd​
4. Niet-participerend/ongestructureerd​

Slide 12 - Tekstslide

Wat betekent dit?
Participerend: 
je neemt zelf deel aan de situatie
Niet-participerend: 
je bent toeschouwer (onopvallend aanwezig)
Gestructureerd: 
je weet precies wat je gaat observeren en volgens welk systeem
Niet-gestructureerd: 
er ligt niet vast hoe je gaat observeren, je maakt van je aantekeningen later een verslag

Slide 13 - Tekstslide

Welke vorm van observeren
zie je in de afbeelding
hiernaast?
A
Participerend
B
Niet-participerend

Slide 14 - Quizvraag

Welke vorm van
observeren zie je in
de afbeelding hiernaast?
A
Niet-participerend
B
Participerend

Slide 15 - Quizvraag

Gegevens van de observatie vastleggen 


Hoe ga je de gegevens van de observatie vastleggen? ​


  • Beschrijvend ​(kwalitatief)
  • Observatieschema​
  • Codeersysteem​  (codetaal)
  • Beoordelingsschaal


Slide 16 - Tekstslide

Observatieschema
Codeersysteem

Slide 17 - Tekstslide

Hulpmiddelen 

  • Pen en papier​
  • Camera​
  • Spel/speelgoed​
  • Klok/timerstopwatch
  • Spiegel

Slide 18 - Tekstslide

Stap 5 t/m 8: volgende week....

Slide 19 - Tekstslide

Aan het einde van de les;
  • Kun je het verschil tussen objectief en subjectief benoemen
  • Ken je het begrip observeren
  • Kun je een vraagstelling maken​
  • Ken je het verschil tussen kwalitatief en kwantitatief observeren
  • Ken je de verschillende observatiemethoden.

Slide 20 - Tekstslide

Samenwerkingsopdracht
1. Bekijk in een groepje van 4/5 de meegenomen observatiemethoden.
2. Schrijf met de kleur stift die jullie hebben gekregen de voor en nadelen op.
2. Bespreek samen hoe we deze methoden noemen.
3. Bekijk voor jezelf welke methoden jij zou willen toepassen op de stage.
4. Ieder groepje presenteert 1 observatiemethode. 

Slide 21 - Tekstslide