3 KT Verben (K1)

Kapitel 1 Verben
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Kapitel 1 Verben

Slide 1 - Tekstslide

Van het werkwoord
spielen
is de stam________

Slide 2 - Open vraag

Van het werkwoord
kommen
is de stam________

Slide 3 - Open vraag

Van het werkwoord
wandern
is de stam________

Slide 4 - Open vraag

Sleep de juiste uitgang naar de juiste plek:
werkwoord: lernen (leren)
ich          lern

du           lern

er/sie/es lern

wir          lern

ihr          lern

sie/Sie    lern
e
st
t
en
en
t

Slide 5 - Sleepvraag

jij woont =
A
du wohnt
B
er wohne
C
du wohnst
D
du wohne

Slide 6 - Quizvraag

Ich (heißen) Femke
A
ich heiß
B
ich heißt
C
ich heiße

Slide 7 - Quizvraag

du (heißen) Lotte
A
du heißst
B
du heißt

Slide 8 - Quizvraag

Suzanne (tanzen) sehr gern.
A
Suzanne tanzt sehr gern
B
Suzanne tanzst sehr gern

Slide 9 - Quizvraag

Janna (spielen)________ mit Jan

Slide 10 - Open vraag

Susanne (reden) ________ gern.
A
rede
B
redest
C
reden
D
redet

Slide 11 - Quizvraag

haben und sein


de vervoeging van haben en sein

Slide 12 - Tekstslide

Peter ..... (haben) gestern seine Bücher vergessen.
A
hast
B
habt
C
habe
D
hat

Slide 13 - Quizvraag

Ihr ................. (haben) Hunger.
A
haben
B
hast
C
habe
D
habt

Slide 14 - Quizvraag

Wie alt --- Sie?
hulp
ich bin
du bist
er/sie/es ist
wir sind
ihr seid
sie sind
Sie sind

A
ist
B
seid
C
sind
D
bin

Slide 15 - Quizvraag

Wat is de juiste vorm van haben of sein?
Wie alt ... du?
A
sind
B
seid
C
bist
D
bin

Slide 16 - Quizvraag

Wat is de juiste vorm van haben of sein?
... Sie hier schon lange?
A
sind
B
seid
C
bist
D
ist

Slide 17 - Quizvraag

vul in: haben of sein?
Wir .... jetzt in der Schule.
A
haben
B
seid
C
sind
D
habt

Slide 18 - Quizvraag

GEBRUIK EEN VORM VAN "HABEN"OF "SEIN"

Lisa ..... krank
A
bist
B
hat
C
ist
D
habt

Slide 19 - Quizvraag


Die Zahlen bis 10000


De getallen tot 10000

Slide 20 - Tekstslide

Schrijf het volgende getal voluit:
167

Slide 21 - Open vraag

Schrijf het volgende getal voluit:
4192

Slide 22 - Open vraag

Het bezittelijk voornaamwoord

Bezittelijke voornaamwoorden zijn woorden als mijn, jouw, enz.

 


Slide 23 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord:
vertaal: uw
A
Ihr-
B
ihr-
C
dein
D
euer

Slide 24 - Quizvraag

De bezittelijke voornaamwoorden krijgen alleen een uitgang bij
A
mannelijke woorden
B
vrouwelijke woorden
C
onzijdige woorden
D
in het meervoud

Slide 25 - Quizvraag

Bezittelijk voornaamwoord:
haar
A
sein(e)
B
ihr(e)
C
mein(e)
D
dein(e)

Slide 26 - Quizvraag

vertaal het bezittelijk voornaamwoord:

Maaike ist (haar) Freundin.
A
meine
B
seine
C
ihre
D
eure

Slide 27 - Quizvraag

Vervoeg het bezittelijk voornaamwoord:
Dies ist (mijn)…...Buch


A
meine
B
meiner
C
meines
D
mein

Slide 28 - Quizvraag

Vertaal: Das ist (jullie) Hund.
A
dein
B
ihr
C
euer
D
sein

Slide 29 - Quizvraag