1HV 4.9 Spelling

1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Kies jouw dinsdagdilemma
duifbeweging
van de grond eten

Slide 2 - Poll

Wat leer je nou?

Herhalen pv t/m mv
Herhalen lw t/m bzv
Herhalen hoofdzin en bijzin

voltooid deelwoord + verkleinwoorden spellen


Slide 3 - Tekstslide

Moeder kookte een heerlijke maaltijd.
Ik zie haar.
Wij geven jullie een bos bloemen.
Heb je hun geschreven?
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp

Slide 4 - Sleepvraag

Ik help hem.
Ik kijk Bral stars.
Wij geven jullie iets.
Heb je hun gegeven?
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp

Slide 5 - Sleepvraag

Sleep de woorden naar de woordsoorten.
werkwoord
bijvoeglijk naamwoord
zelfstandig naamwoord
persoonlijk voornaamwoord
bezittelijk voornaamwoord
Hij
is
onze
mooie
trouwdag
vergeten.

Slide 6 - Sleepvraag

Welke voegwoorden verbinden ALTIJD twee hoofdzinnen?
A
omdat, daarom, zodat, want
B
dat, dus, brawl stars, terwijl
C
en, maar, want, of ,dus
D
dus, maar, of, omdat, en

Slide 7 - Quizvraag

bijzin + hoofdzin 
hoofdzin + hoofdzin 
hoofdzin + bijzin
hoofdzin + hoofdzin + bijzin
hoofdzin + bijzin + bijzin
Evelien werkt bij de bakker, want zij bakt graag koekjes. 
Evelien werkt bij de bakker, want zij bakt graag koekjes, omdat zij die zo lekker vindt. 
Als je vanavond langskomt, zal ik je het allerlaatste nieuwtje vertellen. 
Ik kom vanavond langs en ik vertel jou dan het laatste nieuwtje. 
Toen opa rookte, vond ik dat vies.

Slide 8 - Sleepvraag

De 1, 2, 3 ...  basisprincipes voor spelling
1.  UITSPRAAK: Woorden worden gespeld volgens de klanken die in de uitspraak te horen zijn. 

2.  GELIJKVORMIGHEID: Woorden worden zo veel mogelijk op dezelfde manier gespeld.  Zoals bloed (bloeden), hij wordt (hij werkt), breedte (diepte).

3. ETYMOLOGIE: Veel woorden worden nog helemaal of gedeeltelijk volgens hun oorsprong gespeld. De spelling gaat dan terug op de vroegere uitspraak of op
de spelling in de taal van herkomst.  Zoals: choqueren, baby, computer, jazz. 








Slide 9 - Tekstslide

Wat weet je al over de spelling van
het voltooid deelwoord?

Slide 10 - Woordweb

Het voltooid deelwoord (vd)
(paragraaf 4.9 Spelling)
  1. Is nooit het enige werkwoord in de zin.
  2. Staat een vorm van 'hebben, zijn, worden' in de zin.
  3. Staat vaak achteraan in de zin. 
  4. Begint vaak met 'ge-'.

De finale is zojuist begonnen.
De laatste minuut wordt gespeeld.
We hebben de wedstrijd gewonnen.

Slide 11 - Tekstslide

Geen 'ge-' bij werkwoorden die beginnen met:
ge-, be-, ver-, ont-, -er, her-
gebeuren - is gebeurd
bedanken - heeft bedankt
vertellen - heeft verteld
ontwerpen - heeft ontworpen
erkennen -  heeft erkend
herhalen - heeft herhaald

Slide 12 - Tekstslide


vd van klankveranderende of sterke werkwoorden 
eindigen op  -en'.


gelopen
gesprongen
gezwommen

Slide 13 - Tekstslide

vd van klankvaste of zwakke werkwoorden, blz 67
-d of -t? Het woord langer maken óf 'T eX-KoFSCHiP! 
De laatste letter van de STAM bepaalt of je een voltooid deelwoord schrijft met een 'd' of een 't' op het eind.

Hele werkwoord
fietsen
beleven
Stam
fiets
belev
 -t of -d?
gefietst
beleefd

Slide 14 - Tekstslide

Dit voltooid deelwoord is goed .... ?
A
gerpeld
B
gepseld
C
gespeld
D
gespelt

Slide 15 - Quizvraag





Samenvatting en stroomschema op 
bladzijde 
151

Slide 16 - Tekstslide

Schrijf de voltooid deelwoorden:
ik ben (botsen), ik had (herkennen), zij leek niet (schrikken), wij hebben (ophalen)

Slide 17 - Open vraag

Verkleinwoorden

Slide 18 - Tekstslide


Wat is het verkleinwoord van 'kano'?
A
kano'tje
B
kanotje
C
kanoo'tje
D
kanootje

Slide 19 - Quizvraag

Verkleinwoorden, in het Nederlands worden ze vaak gebruikt.
Van de meeste zelfstandig naamwoorden kun je een verkleinwoord maken door -je of -tje erachter te zetten. I

Bij verkleinwoorden gebruik je altijd het lidwoord het.
eendje
konijntje
vakantietje

Slide 20 - Tekstslide

En anders? Volg dan de regels op blz. 69!
-pje, -kje
boompje, woninkje
(Dus, nooit g+k bij een verkleinwoord)
Klinkt de klinker lang? Eentje erbij voor de uitspraak!
opa-opaatje, auto-autootje, paraplu-parapluutje
bij -y: -'tje
baby'tje, hobby'tje 
(Let op: cowboytje, want voor de y staat een klinker ;) )
Uitzonderingen zijn er ook!
tekening-tekeningetje, blad-blaadje, bril-brilletje

Slide 21 - Tekstslide


Een verkleinwoord is altijd een ..... ?
A
bijvoeglijk naamwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
lidwoord

Slide 22 - Quizvraag


Wat is het verklein woord van cowboy?
A
cowboytje
B
cowboyje
C
cowboy'tje
D
cowbooytje

Slide 23 - Quizvraag

Wat?
4.9 Spelling: maak opdrachten 1 t/m 3, 5, 8, 9, 11 ,12ab, 13 en kijk na
Hoe?
Leerwerkboek B
Hulp?
Boek --> buur --> Straver
Resultaat?
Volgende les bespreken
Leerdoel?
Verkleinwoord, voltooid deelwoord, dicteewoorden
Klaar?
Daltontaak, lezen

Slide 24 - Tekstslide

Wat weet je nu?


Zinsdelen benoemen: pv t/m mv
Woordsoorten benoemen: lw t/m bzv
Spelling: voltooid deelwoord en verkleinwoorden

Slide 25 - Tekstslide

Einde van de les

Slide 26 - Tekstslide