HNE Duits M4 les 4: leesvaardigheid

Herzlich willkommen M4
Donnerstag 29. März 2024
Woche 13
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Herzlich willkommen M4
Donnerstag 29. März 2024
Woche 13

Slide 1 - Tekstslide

Was machen wir heute?
- Fehlerdetektiv
- Aktuelles
- Lesen für Anfanger
- Logboek / an die Arbeit



Slide 2 - Tekstslide

Hör zu
Worum geht es
Nachrichten

Slide 3 - Tekstslide

Es gibt 5 Fehler: welche?
Maria hat ein Jacke. Sie magt die Farbe: sie ist gelb. Ihr Schwester hat eine grüne Hose. Sie findt sie nicht so schön. Und du, was ist meine Lieblingsfarbe?


Slide 4 - Tekstslide

Schrijf kort op waar wat je net hebt geluisterd.

Slide 5 - Open vraag

jetzt lesen

Slide 6 - Tekstslide

Soorten teksten
- Korte teksten
Geen alinea-indeling / weinig vragen over korten teksten.
 > lees eerst de vragen daarna zoekend de tekst door
- Lange teksten
3 tot 8 vragen – de diepte in
- Scanteksten
Ga gericht op zoek naar informatie
 > lees eerst de vragen, daarna zoekend de tekst door
- Gatenteksten
Woorden worden weggelaten zinnen eromheen geven tekst.
 > met name tekst om de gaten heen goed lezen

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Signaalwoorden
Leer (signaal)woorden goed
Signaalwoorden zijn woorden waaraan je een verhouding tussen twee zinnen ziet. 

Slide 9 - Tekstslide

Welke signaalwoorden zijn handig te leren
Benadrukking: 
besonders / vor allem = in het bijzonder, vooral
selbst / sogar = zelfs


 
    
klar / natürlich = natuurlijk, vanzelfsprekend
tatsächlich / wirklich = inderdaad, zeker 
opsomming:
außerdem / zudem = bovendien 
dann = dan, vervolgens 
erst / zunächst = ten eerste
auch = ook
sowie = evenals
nicht nur .... sonderen auch = niet alleen ... maar ook
tegenstelling:
doch = toch, echter, evenwel
sondern = maar
statt = in plaats van
trotzdem = desondanks, toch, niettemin
aber = maar
nicht ... sondern = niet ... maar
eigentlich = eigenlijk
dagegen = daartentegen
obwohl = hoewel
stattdessen = in plaats daarvan

Slide 10 - Tekstslide

Welke signaalwoorden zijn handig te leren?
reden / verklaring:
denn = want
deswegen / deshalb = daarom, om die reden
das heißt = dat wil zeggen
weil = omdat
darum = daarom
nämlich = namelijk
schließlich = eindelijk
dadurch = daardoor
conclusie / gevolg:
also = dus
daher = daarom
damit = daarmee

Slide 11 - Tekstslide

AANPAK TEKST

1) begin met globaal skimmen van de tekst (oriënterend bekijken) lezen titel, tussenkopjes, afbeeldingen en altijd de inleiding zo bepaal je de soort tekst: bepaal wat je al weet, maar beantwoord vragen altijd vanuit de tekst en niet van wat je al weet.
2) lees de vraag voordat je aan de tekst begint (je hebt ca. 2,5 minuten per punt)
Bij het lezen van de vraag lees je nog niet de meerkeuze antwoorden die kun je straks zoeken en formuleren in je eigen woorden.
3) na lezen van vraag: lees de tekst zoekend
4) je hebt de tekst zoekend gelezen om het antwoord te zoeken: formuleer nu je antwoord in je eigen woorden
5) lees nu de vraag met de meerkeuze antwoorden
6) Bekijk de gegeven antwoorden kies het antwoord dat het meest met jouw eigen geformuleerde antwoord overeenkomst.

Slide 12 - Tekstslide

Soorten leesstrategiën
  • voorspellen
  • voorkennis gebruiken
  • structuur van de tekst ontdekken / gebruiken
  • scannen / selectief lezen
  • intensief / gedetailleerd lezen 
  • woordbetekenissen afleiden of raden

Slide 13 - Tekstslide

Voorkennis gebruiken
Door het gebruik van voorkennis kun je eventueel gebrek aan woordkennis compenseren. Je kunt de tekst dus begrijpen zonder dat je alle (moeilijke) woorden moet kennen of opzoeken.

Slide 14 - Tekstslide

Structuur ontdekken en gebruiken
Je moet verbanden tussen delen van een tekst kunnen herkennen en aangeven. Denk hierbij aan conclusies, opsommingen, voorbeelden, verwijzingen etc. Hierbij zijn de signaalwoorden erg belangrijk!

Slide 15 - Tekstslide

Voorspellen
Kijk naar titel, plaatjes, onderschriften, tussenkopjes en of opvallende woorden.

Slide 16 - Tekstslide

Scannen
Je scant de tekst om een bepaald stukje 
informatie te vinden. Je leest dus selectief. 
Als je opzoek bent naar maar één bepaald 
gegeven, maak je gebruik van scannen.

Slide 17 - Tekstslide

Intensief (gedetailleerd lezen)
Een (korte) tekst of een gedeelte intensief lezen om de vraag te kunnen beantwoorden. 
De tekst: uitpluizen, verbanden ontdekken en leggen.

Slide 18 - Tekstslide

Woordbetekenissen raden / afleiden
Woordenboek gebruiken is handig, maar kost heel veel tijd. 
  • Lijkt het woord op het Nederlands of Engels (andere MVT)?
  • Spreek het woord in gedachten uit. 
  • Hak het woord in stukjes.
  • Kijk naar de context waarin de zin staat. 

Slide 19 - Tekstslide

eerste kennismaking met tekst + vragen
  1. bekijk het plaatje bij de tekst
  2. lees de titel en de inleiding
  3. Probeer voor jezelf nu te verplaatsen in het onderwerp

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

Het gebruik van een woordenboek

Slide 22 - Tekstslide

Kijk mee!
Kijk naar het filmpje en let goed op...
Er volgen zo meteen vragen over de inhoud van het filmpje.

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Video

1. Welk van de onderstaande woorden vind ik WEL in het woordenboek?
A
afkortingen
B
verkleinwoord
C
zelfstandig naamwoord - enkelvoud
D
zelfstandig naamwoord - meervoud

Slide 25 - Quizvraag

2. De dame in het filmpje heeft het over de infinitief van een werkwoord. Wat is een infinitief eigenlijk?
A
vervoeging
B
de stam van een werkwoord
C
de ik-vorm
D
het hele werkwoord

Slide 26 - Quizvraag

3. Er wordt steeds gesproken over de context. Wat is de context?
A
betekenis
B
samenhang
C
verband
D
achtergrond

Slide 27 - Quizvraag

SIGNAALWOORDEN
Dat zijn woorden die zeggen dat er wat gaat gebeuren!

Slide 28 - Tekstslide

also

A
dus
B
want
C
daarom
D
of

Slide 29 - Quizvraag

heute
A
nu
B
vandaag
C
vroeger
D
later

Slide 30 - Quizvraag

zum Beispiel

Slide 31 - Open vraag

aber

Slide 32 - Open vraag

weil

Slide 33 - Open vraag

Tot zover de signaalwoorden.
Nu verder met de werkwoorden.

Slide 34 - Tekstslide

Wat is de infinitief van het werkwoord in de zin?

De infinitief is het hele werkwoord.

Slide 35 - Tekstslide

Der Mann ist intelligent.
Van welk hele werkwoord komt "ist"
A
ist
B
sein
C
sind

Slide 36 - Quizvraag

Das Boot fährt jede Stunde.
A
fähren
B
fahren
C
fehren

Slide 37 - Quizvraag

Er macht die Menschen neugierig.

Slide 38 - Open vraag

Du darfst das nicht sagen
Van welk werkwoord komt de vervoeging "darfst"?

Slide 39 - Open vraag

Dat was de infinitief.

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Video

Slide 42 - Tekstslide

Logboek
an die Arbeit!

Slide 43 - Tekstslide

Hausaufgaben nächste Woche

2. April 2024: 
lernen: de signaalwoorden

Slide 44 - Tekstslide