zaterdag 20 januari 2024: Cursus 3 Fictie - fictie/non-fictie en personages + Spelling par. 1-2-3

Welkom in de les

Wat gaan we doen vandaag?
We bespreken Cursus 3 Fictie par. 1 en 2 
We bespreken Cursus 7 Spelling par. 1-2-3 
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsSecondary EducationAge 12,13

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 55 min

Onderdelen in deze les

Welkom in de les

Wat gaan we doen vandaag?
We bespreken Cursus 3 Fictie par. 1 en 2 
We bespreken Cursus 7 Spelling par. 1-2-3 

Slide 1 - Tekstslide

Waar denk je aan bij het woord fictie?

Slide 2 - Woordweb

Fictie en non-fictie:

Fictie:
alles wat verzonnen is. Niet alleen leesboeken, maar ook strips, films, toneelstukken en gedichten.
Non-fictie: alles wat niet verzonnen is. Schoolboeken, nieuwsberichten, reisverhalen, biografieen (levensbeschrijvingen) zijn voorbeelden van non-fictie.

Fictie lees je vooral voor je plezier, maar je kunt er ook van leren.

Slide 3 - Tekstslide

Fictie die 'net echt' is, noemen we realistisch.

Fictie die niet echt waar kan zijn, noemen we niet-realistisch. Sprookjes en fantasie-verhalen zijn voorbeelden van niet-realistische fictie.

Slide 4 - Tekstslide

Realistisch en niet-realistisch
Realistisch
Een schrijver verzint mensen en gebeurtenissen die erg lijken op de werkelijkheid, die echt zouden kunnen gebeuren.

Niet-realistisch
Een schrijver verzint een verhaal met mensen en gebeurtenissen, die in werkelijkheid niet kunnen gebeuren. 

Slide 5 - Tekstslide

voorbeelden van non-fictie zijn:

A
schoolboeken / krantenartikelen
B
De musical 'Cats'
C
sprookjes / stripverhalen
D
boeken van Carry Slee

Slide 6 - Quizvraag

Vormen van fictie zijn:
A
Strips, gedichten, korte verhalen, series, films, musicals
B
Kookboeken, reisgidsen, informatiefolders
C
Krant, tijdschriften, poster

Slide 7 - Quizvraag


Zijn deze boeken fictie of non-fictie?
A
fictie
B
non-fictie

Slide 8 - Quizvraag


Is dit boek fictie of non-fictie?
A
fictie
B
non-fictie

Slide 9 - Quizvraag

Slide 10 - Video

Is de film Hunger games fictie of non-fictie?
A
Fictie
B
Non-fictie

Slide 11 - Quizvraag

Is een verhaal waarin dieren kunnen praten, realistisch of niet-realistisch?
A
Realistisch
B
Niet-realistisch

Slide 12 - Quizvraag

De hoofdpersoon is het belangrijkste personage in het verhaal.

In het verhaal zijn ook personages met kleine rollen, die noem je bijfiguren.

Als jij je goed in het personage kan verplaatsen, dan kun jij je inleven in dat personage.
Meeleven wil zeggen dat je wilt dat het goed gaat met een personage


Personages

Slide 13 - Tekstslide

Perspectief
Van de hoofdpersoon weet je wat hij of zij denkt en voelt. 
Het perspectief ligt dan bij de hoofdpersoon. 
Je kunt als het ware in zijn/haar hoofd kijken.




Slide 14 - Tekstslide

Verschillende 
perspectieven:
  • ik-perspectief (ik-vorm)
  • hij/zij perspectief (hij/zij-vorm)
  • wisselend perspectief (verschillende perspectieven wisselen elkaar af)

Slide 15 - Tekstslide


Tekst 1 Naar de haaien
Een blog van schrijver Rob Ruggenberg over zijn verblijf op het eiland Takapoto in de Stille Zuidzee. 
(heb je het blog gelezen? blz 64)

Slide 16 - Tekstslide


In welk perspectief is tekst 1 Naar de haaien geschreven?
A
ik-perspectief
B
hij/zij perspectief
C
wisselend perspectief

Slide 17 - Quizvraag


1. Wat is de naam van de ik-persoon in deze blog?
2. Welk probleem heeft de ik-persoon?

Slide 18 - Open vraag


Tekst 2 Haaieneiland
Een fragment uit het boek Haaieneiland van schrijver Rob Ruggenberg.

(heb je het fragment gelezen voor deze les?    
blz 66)

Slide 19 - Tekstslide


Is tekst 2 over haaieneiland fictie of non-fictie? 
A
Fictie
B
Non-Fictie

Slide 20 - Quizvraag


Is het fragment wat je hebt gelezen realistisch of niet-realistisch?
A
Realistisch
B
Niet-realistisch

Slide 21 - Quizvraag

Cursus 7 spelling §1, §2, §3
§1 Hoofdletters en leestekens
§2 Bijvoeglijk naamwoord
§3 Meervouden

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

§1 Hoofdletters en leestekens (blz 244-245)

Dit is een herhaling van groep 8.
Lees de theorie goed door - onthoudt de regels.

Je oefent in je huiswerk met de regels.
§2 Bijvoeglijk naamwoord (blz 246-247)

Dit is ook een herhaling van groep 8.
Je leest zelf de theorie goed door en onthoudt de regels.

Je oefent tijdens het huiswerk met de regels.

Slide 24 - Tekstslide

Welke meervoudsuitgangen ken je nog van groep 8?
Noteer er 1 en geef een voorbeeld

Slide 25 - Woordweb

Meervoud op: -en, -s of -eren
  •  verdubbel de laatste letter:                zak - zakken,       bal - ballen

  • laat een a, e, o, of u weg:                       aap - apen, uur - uren 
  • voeg -eren toe :                                         kind - kinderen                                                                                                                             blad - bladeren (van bomen)
  • voeg een -s toe:                                        appels, klamboes

 

Slide 26 - Tekstslide

Woorden die eindigen op of s moeten soms de laatste letter in het meervoud veranderen in -v of z

brief - brieven                                     staaf -staven
Maar.....fotograaf blijft fotografen

grens - grenzen                                saus - sauzen
Maar......wens blijft wensen, kans blijft kansen en kaars blijft kaarsen

Slide 27 - Tekstslide

Woorden op ee of ie
Als het enkelvoud eindigt op ee of op een ie zet je 
ën achter het enkelvoud:
MAAR: de klemtoon moet dan wel op de laatste lettergeep liggen.
knie - knieën             MAAR          porie - poriën
idee - ideeën             MAAR          bacterie  - bacteriën
slee - sleeën              MAAR          kolonie  - koloniën

Slide 28 - Tekstslide

Klemtoon?
- Lettergreep waar de nadruk op ligt.

- Spreek het woord voor jezelf uit op verschillende manieren.

klemtoon of klemtoon

Slide 29 - Tekstslide

Woorden de eindigen op:
o       u      i       a    y
schrijf een apostrof + s: 


               
oma  - oma' s                       maar:  douche  - douches
radio - radio' s                                   spray - sprays
ski - ski' s                                             Let dus op de uitspraak!!!!!
menu - menu' s
baby - baby' s                                    omas of oma's
                                                                 kiwis of kiwi's

                    

Slide 30 - Tekstslide

meervoud van idee
A
ideën
B
ideeën
C
ideëen

Slide 31 - Quizvraag

meervoud van categorie
A
categorieën
B
categoriën
C
categories

Slide 32 - Quizvraag

meervoud van kalf
A
kalfen
B
kalven
C
kalveren
D
heeft geen meervoud

Slide 33 - Quizvraag

meervoud van ski
A
skies
B
skis
C
ski's

Slide 34 - Quizvraag

Huiswerk voor komende week:

  • Er staan opdrachten klaar in de online leeromgeving
  • Heb je je petitie al ingeleverd? Dit kan nog tot eind van deze middag.
  • Lezen lezen lezen!!! Zoek komende week naar 2 momenten waarop je minstens 2 hoofdstukken uit je Nederlandse boek leest.

Slide 35 - Tekstslide