spelling

1 / 28
volgende
Slide 1: Video
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 4

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Hoe kun je persoonsvorm dus ook alweer vinden?

Slide 2 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies


Er zijn drie manieren om de persoonsvorm te vinden, welke is NIET juist?
A
Vraagzin maken
B
Tijd veranderen
C
Voorste woord kiezen
D
Getal veranderen

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Wat is een persoonsvorm altijd?
A
Lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De persoonsvorm heeft drie kenmerken.

Wat is de persoonsvorm?
A
De persoonsvorm
B
heeft
C
drie
D
kenmerken

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de persoonsvorm in deze zin?

Ik kom vanavond een uurtje later.

A
later
B
kom

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de persoonsvorm van deze zin:

Hebben jullie je huiswerk gemaakt voor vandaag?
A
gemaakt
B
hebben
C
huiswerk
D
vandaag

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
We moesten veel antwoorden invullen.

Slide 8 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Zelfstandige naamwoorden
Hoe vind je die?
- Je kan er altijd de/het voor zetten.
- Je kan het woord verkleinen.
- Je kan het woord in het meervoud zetten. 


Welke categorieën zijn er ook alweer allemaal?

Slide 9 - Tekstslide

Mensen
Dieren
Planten
Dingen
Begrippen
Namen
Zelfstandig naamwoord
  • Mensen
  • Dieren
  • Planten
  • Dingen
  • Begrippen
  • Namen

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord is een woord dat iets zegt over een zelfstandig naamwoord.


Voorbeelden:
De gevlekte koe
 
Soms staan er zelfs meerdere bijvoeglijke naamwoorden op die plek. 
Kijk maar:
Het leuke, spannende spel
De snelle, blauwe auto


Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord staat soms ook achter een zelfstandig naamwoord.
Bijvoorbeeld:
De juf is leuk.
De traktatie was lekker.

Heel soms vind je een zin waarin er zowel vóór als achter het zelfstandig naamwoord een bijvoeglijk naamwoord staat.
Bijvoorbeeld:
De strenge juf was boos.



Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voltooid deelwoord

Slide 14 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Bijvoeglijk naamwoord

Slide 15 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

vdw als bn
De foto is vergroot --> de vergrote foto.
Ik verwacht hem elk moment --> de verwachte vriend.
De weg is verbreed --> de verbrede weg.


Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Regel
Een voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord schrijf je
zo kort mogelijk!

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld
De vergrote foto      (niet vergrootte).
De verwachte vriend        (niet verwachtte).
De verbrede weg           (niet verbreedde).

Maar: Het kind is gered --> Het geredde kind. 

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Maar...
Er is een uitzondering (duh!)
Als het voltooid deelwoord eindigt op -en. Dan eindigt een bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord óók op -en.

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld 
Zijn fiets is daar gevonden. --> De gevonden fiets.
De ouders zijn vertrokken. --> De vertrokken ouders.

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Trucje
Vul het vdw eerst in in deze zin:
Hij is ... 
--> hij is gevonden --> Het gevonden kind. 
--> Hij is gepakt --> De gepakte jongen. 

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De kinderen waren verdwaald. De ........ Kinderen

Slide 22 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Het uur is verzet. Het ...... uur.

Slide 23 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

De sleutel is gezocht. De ..... sleutel.

Slide 24 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Het ijsje is gesmolten. Het .... ijsje.

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

De crisis werd verwacht. De ..... crisis.

Slide 26 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Er is veel geld aan besteed. Het ..... geld.

Slide 27 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Het gebouw is verwoest. Het .... gebouw.

Slide 28 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies