Do 9 februari tweelingfouten

Over taal H3

- Betekenis woorden

- Tweelingfouten 

- Taalvariatie

1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Over taal H3

- Betekenis woorden

- Tweelingfouten 

- Taalvariatie

Slide 1 - Tekstslide

Tweelingfouten
leggen/liggen
kennen/kunnen
als/dan
mits/tenzij

Slide 2 - Tekstslide

Tweelingfouten
Leggen - liggen
Kennen - kunnen
Als - dan
omdat - doordat
Mits - tenzij
Blijkbaar - schijnbaar
Rede - reden

Slide 3 - Tekstslide

leggen/liggen, kennen/kunnen, als/dan, omdat/doordat, mits/tenzij
Dit zijn voorbeelden van:
A
een verhaspeling
B
antoniemen
C
synoniemen
D
tweelingfouten

Slide 4 - Quizvraag

Tweelingfouten
Die tv is groter dan die van ons.
Mijn cijfer is even goed als de jouwe.

Bij ongelijkheid = dan
Bij gelijkheid = als

Slide 5 - Tekstslide

Wat zijn tweelingfouten?
A
Wanneer je van twee woorden die veel op elkaar lijken het verkeerde woord gebruikt.
B
Twee woorden die in vorm of betekenis erg op elkaar lijken.
C
Wanneer je twee woorden met elkaar verwart.
D
Twee synoniemen door elkaar halen.

Slide 6 - Quizvraag

Haal de tweelingfouten uit de tekst.
Mijn vader legt zo lekker te slapen. Dan ken je hem beter niet wakker maken. Want hij is chagrijniger als mijn moeder, omdat zei  zo geduldig is. Mits je haar een emmer water op het hoofd smijt. Maar daar is gelukkig ook geen rede toe. Me moeder zo pesten met behulp van me broertje, dat was maar een keer en nooit weer.

Slide 7 - Tekstslide

Over taal blok 3; tweelingfouten, opvulwoorden en stopwoorden - hv2a

Doelen:
*Je weet wat tweelingfouten zijn en kunt het juiste woord in de zin kiezen.
*Je weet wat opvulwoorden zijn.
*Je weet wat stopwoorden zijn.

Slide 8 - Tekstslide

Opvulwoorden
Door het gebruik van de opvulwoorden verander je de gevoelswaarde van de zin.
Bijvoorbeeld:
Wat ben jij nou weer aan het doen?!
Wat ben jij aan het doen?!

Slide 9 - Tekstslide

Opvulwoorden vs. stopwoorden

Slide 10 - Tekstslide

Welk woord is een opvulwoord?
A
Morgen
B
Nou toch
C
Tafels
D
Gezien

Slide 11 - Quizvraag

Welk effect hebben de opvulwoorden op deze zin?

Ik ben eigenlijk nog niet zo moe.
A
Versterkend
B
verzachtend
C
wollig
D
storend

Slide 12 - Quizvraag

Welk effect hebben de opvulwoorden op deze zin?

Je weet wel, hij heeft zeg maar gewoon best wel gerockt.
A
Versterkend
B
verzachtend
C
wollig
D
storend

Slide 13 - Quizvraag

'Mag ik er misschien even langs?'
Deze zin bevat...
A
stopwoorden
B
opvulwoorden

Slide 14 - Quizvraag

'Mag ik er misschien even langs?'
Deze opvulwoorden zijn...
A
versterkend
B
verzachtend

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het effect van de opvulwoorden?
Je moet serieus echt beter je best gaan doen.
A
versterkend
B
verzwakkend
C
wollig
D
storend

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het effect van de opvulwoorden in deze zin?

"Ik heb dus zegmaar moeite met concentreren ofzo."
A
Versterkend
B
Verzachtend
C
Storend/ wollig

Slide 17 - Quizvraag

Huiswerk voor di 14 febr
Over taal blok 3
Maken opdr. 3 , 4 en 5
Tweelingwoorden leren blz. 133
Leren opvulwoorden / stopwoorden blz. 135

Slide 18 - Tekstslide