In welke volgorde ontleed je de zin? Plaats de vakjes in de juiste volgorde.
werkw. gezegde
onderwerp
persoonsvorm
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
Slide 9 - Sleepvraag
lijdend voorwerp
onderwerp
meewerkend voorwerp
De docent
geeft
uitleg over grammatica
aan de leerlingen.
Slide 10 - Sleepvraag
Het werkwoordelijk gezegde is ...
A
alle ww in de zin, behalve de pv
B
alle ww in de zin, dus ook de pv
C
Diegene die iets doet in de zin
D
hetzelfde als het lijdend voorwerp
Slide 11 - Quizvraag
Hoe vind je het lijdend voorwerp?
A
Wanneer + pv + ow
B
Waarom/Waarvoor + ow + mv
C
Wat/Wie + wg + ow
D
Het zinsdeel dat overblijft in de zin.
Slide 12 - Quizvraag
Hoe vind je het meewerkend voorwerp?
A
aan wie of voor wie + ow + wg + lv
B
wie + gezegde + onderwerp
C
wat/wie + gezegde + onderwerp
D
is altijd een voorwerp
Slide 13 - Quizvraag
Opdracht maken
Werken aan opdracht 3, nummer 1 en 2 op blz. 149. Zelf drie zinnen maken met hetzelfde woord, maar als ander zinsdeel. Je mag samenwerken. Tip: ontleed de zin eerst als je de zin hebt opgeschreven. Dan weet je of je het juiste zinsdeel hebt gebruikt.
Over 10 minuten bespreken we dit
timer
10:00
Slide 14 - Tekstslide
Opdracht 3 - tweetallen - 10 min
Maak opdracht 3 op blz. 149. Maak daarvan vraag 1+2 op blz. 149
Zelf drie zinnen maken met hetzelfde woord, maar elke keer als ander zinsdeel.
Klaar? Aan de slag met opdracht 4 (uitdaging!) of een Donald Duckje uit de kast.
Slide 15 - Tekstslide
Maak een zin waarin 'de trouwe klant' het meewerkend voorwerp is.
Slide 16 - Open vraag
Maak een zin waarin 'de sponsoractie' het lijdend voorwerp is.