V2 H5 Woordsoorten

Sleep de kenmerken van de woordsoorten naar de juiste woordsoort.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Woord voor een mens, dier, plant, ding of gevoel.
Heeft meestal een enkelvoud en een meervoud.
Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken.
Je kunt er meestal de, het of een voor zetten.
Een eigennaam is een vorm van deze woordsoort.
Deze woordsoort zegt iets over het ZN.
Deze woordsoort staat meestal vóór het ZN.
Deze woordsoort heeft een korte en een lange vorm.
Je kunt vaak de trappen van vergelijking erop toepassen.
Er bestaat ook een stoffelijke variant van deze woordsoort.
1 / 15
volgende
Slide 1: Sleepvraag
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

Sleep de kenmerken van de woordsoorten naar de juiste woordsoort.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Woord voor een mens, dier, plant, ding of gevoel.
Heeft meestal een enkelvoud en een meervoud.
Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken.
Je kunt er meestal de, het of een voor zetten.
Een eigennaam is een vorm van deze woordsoort.
Deze woordsoort zegt iets over het ZN.
Deze woordsoort staat meestal vóór het ZN.
Deze woordsoort heeft een korte en een lange vorm.
Je kunt vaak de trappen van vergelijking erop toepassen.
Er bestaat ook een stoffelijke variant van deze woordsoort.

Slide 1 - Sleepvraag

Woordsoorten zijn lastig.
lastig = ?
timer
0:30
A
zelfstandig voornaamwoord
B
koppelwerkwoord
C
bijvoeglijk voornaamwoord
D
lidwoord

Slide 2 - Quizvraag

Wat is de woordsoort van het woordje me?


Ik heb me vergist.
timer
0:30
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord

Slide 3 - Quizvraag


Tot welke woordsoort hoort 'wie': 
A
aanwijzend vnw
B
vragend vnw
C
zelfstandig naamwoord
D
persoonlijk vnw

Slide 4 - Quizvraag

Welk woordsoort is 'hem'?
Ik ben hem dankbaar.
A
znw
B
pers. vnw
C
bez. vnw
D
betr. vnw

Slide 5 - Quizvraag


Kies de juiste woordsoort.
Gelukkig mag ik straks weer naar huis.  
A
Zelfstandig werkwoord (zww)
B
Zelfstandig naamwoord (zn)
C
Bijvoeglijk naamwoord (bn)
D
Voorzetsel (vz)

Slide 6 - Quizvraag

Benoem de woordsoort:

'mooie'?
A
werkwoord
B
zwemwoord
C
lidwoord
D
bijvoeglijknaamwoord

Slide 7 - Quizvraag

Wie heeft die woordsoorten eigenlijk bedacht?
A
die = betrekkelijk voornaamwoord
B
die = aanwijzend voornaamwoord

Slide 8 - Quizvraag

Hoe noem je de volgende woordsoorten?

in, op, onder, door
A
lidwoorden
B
voorzetsels
C
bijwoorden
D
aanwijzende voornaamwoorden

Slide 9 - Quizvraag

Hoe laat is het?
hoe - welke woordsoort?
A
vragend vnw
B
bijwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
betrekkelijk vnw

Slide 10 - Quizvraag

Hij wast zich
hij- welke woordsoort?
A
wederkerend vnw
B
aanwijzend vnw
C
persoonlijk vnw
D
bezittelijk vnw

Slide 11 - Quizvraag

Hij wast zich
zich - welke woordsoort?
A
wederkerend vnw
B
aanwijzend vnw
C
persoonlijk vnw
D
bezittelijk vnw

Slide 12 - Quizvraag

Sleep de woordsoorten naar de juiste box.
persoonlijk vnw
bezittelijk vnw
voorzetsel
werkwoord
zelfstandig nw
Zij
willen
op
jouw
fiets

Slide 13 - Sleepvraag

Sleep de woorden van de onderstaande zin naar de goede woordsoort:
Waar heb ik dergelijke saaie verhalen eerder gehoord? 

timer
0:30
olw
blw
zn
bn
hww
zww
kww
vr.vnw
aanw.vnw
vz
bw
Waar
heb
dergelijke
verhalen
eerder
gehoord

Slide 14 - Sleepvraag

heeft
leren
schaatsen
Zij heeft gisten leren schaatsen
PV
Voltooid dw
Infinitief

Slide 15 - Sleepvraag