perspectief en tijd, les 8 en les 22

Wat doen we vandaag? 

- Herhaling leerdoelen vorige week 
- Leerdoelen deze week
- Interactieve instructie over 'perspectief' (les 8) en 'tijd' (les 22)

1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Wat doen we vandaag? 

- Herhaling leerdoelen vorige week 
- Leerdoelen deze week
- Interactieve instructie over 'perspectief' (les 8) en 'tijd' (les 22)

Slide 1 - Tekstslide

Herhaling 
Spanning & sensatie (les 7)
  • Emotionele spanning
  • Intellectuele spanning
  • identificatie/vereenzelviging 

Slide 2 - Tekstslide

Wat is emotionele spanning?

Slide 3 - Open vraag

Leerdoelen week 21 (les 8)
  • Ik weet welke verschillende soorten perspectieven er zijn.
  • Ik kan de verschillende soorten perspectieven herkennen in een verhaal.
  • Ik kan uitleggen wat de bijzonderheden zijn van een perspectief in een gegeven verhaal.
  • Ik kan uitleggen welke effecten de schrijver bereikt met de keuze van het perspectief.


Slide 4 - Tekstslide

Leerdoelen week 21 (les 22)
  • Ik weet hoe een schrijver tijd kan gebruiken om spanning te creëren.
  • Ik kan versnelling, vertraging, flashbacks en flashforwards herkennen in een verhaal.
  • Ik kan uitleggen hoe een schrijver tijd inzet om spanning te creëren in een verhaal in een gegeven verhaal.
  • Ik kan zelf voorbeelden geven van punten in een verhaal waar tijd wordt gebruikt om spanning te creëren.












Slide 5 - Tekstslide



Perspectief

Slide 6 - Tekstslide

KERN les 8, perspectief

Pak je boek erbij op bladzijde 34. 
We lezen gezamenlijk de theorie. 

Slide 7 - Tekstslide

KERN les 8, perspectief
  • ik-verteller -> je leest het verhaal vanuit 1 persoon.  
  • meervoudig perspectief -> meerdere ikken 

  • personale verteller -> hij/zij

  • auctoriale verteller -> een verteller die 'boven het verhaal hangt' 


Slide 8 - Tekstslide

Perspectief
  • De tekst hieronder heb je nodig om de volgende vraag te kunnen beantwoorden. 
  • Let op het perspectief. 

Slide 9 - Tekstslide

Vanuit welk perspectief is het fragment geschreven? Waar herken je dat aan?

Slide 10 - Open vraag

Tijd

Slide 11 - Tekstslide

KERN les 22 Tijd
  • “tijd” in het verhaal

  • chronologisch / niet-chronologisch

Slide 12 - Tekstslide

Verteltijd en vertelde tijd
Verteltijd:
  • De lengte van een verhaal (aantal woorden, zinnen, bladzijden). De tijd die je nodig hebt om het verhaal te lezen.

Vertelde tijd:
  • De tijdsperiode die in een verhaal besproken wordt. Bijvoorbeeld een jaar uit iemands leven. 

Slide 13 - Tekstslide

Versnelling en vertraging
  • Versnelling - de verteltijd duurt korter dan de vertelde tijd
“Leroy bracht die maanden door in Praag, waarna hij meteen doorreisde naar Rome om daar nog eens die maanden te blijven.”

  • Vertraging - de verteltijd duurt langer dan de vertelde tijd
“Heel langzaam heft zij het pistool omhoog. Zou ze het durven? En wat als ze mis schiet? Dan komt die engerd achter haar aan. Aarzelend kijkt ze om zich heen …”

Slide 14 - Tekstslide

Flashback en flashforward
Flashback = terugblik op verleden
Heel kort, of juist een heel hoofdstuk (of meer)

Flashforward = vooruitwijzing naar de toekomst

Flashback en flashforward = doorbreken van de chronologie van het verhaal. 

Slide 15 - Tekstslide

De vertelde tijd van een verhaal geef je weer in:
A
Uren, dagen, weken …
B
Regels, pagina’s

Slide 16 - Quizvraag

Opdracht
Onderstaande tekst heb je nodig om de volgende vraag te beantwoorden. Deze is ook te lezen op blz. 91. 

Slide 17 - Tekstslide

De zin die we net lazen, is de eerste zin van een verhaal.

Is er in die zin sprake van een flashback of een flashforward?
A
flashback
B
flashforward

Slide 18 - Quizvraag

Waarom begint de schrijver zijn verhaal met deze zin, denk je? (denk hierbij aan spanning creëren)

Slide 19 - Open vraag

Opdracht
Onderstaande tekst 
heb je nodig om 
de volgende vraag te
beantwoorden. 

Zie ook blz. 91 van het boek. 

Slide 20 - Tekstslide

Wijs een zin (of meerdere zinnen) aan waarin de tijd wordt versneld. Waaraan zie je dat?

Slide 21 - Open vraag

Wijs een zin (of meerdere zinnen) aan waarin de tijd wordt vertraagd. Waaraan zie je dat?

Slide 22 - Open vraag

Wat is het grootste verschil tussen een auctoriale verteller en een ik- of hij/zij-verteller?

Slide 23 - Open vraag

Ruimte

Slide 24 - Tekstslide

Vandaag
Wat heb je nodig? -> het boek, op bladzijde 94 
- Leerdoelen deze week
- Instructie over 'ruimte'
- instructie over 'show don't tell'

Slide 25 - Tekstslide

Leerdoelen week 23
  • Ik kan versnelling, vertraging, flashbacks en flashforwards herkennen in een verhaal.
  • Ik kan uitleggen hoe een schrijver tijd inzet om spanning te creëren in een gegeven verhaal. 
  • Ik kan functioneel gebruik van ruimtebeschrijvingen herkennen  
  • Ik kan uitleggen hoe een schrijver ruimte inzet om spanning te creëren in een gegeven verhaal.
  •  Ik ken het verschil tussen 'show' en 'tell' en kan dit toepassen. 

Slide 26 - Tekstslide

KERN les 23 - Ruimte
De ruimte is onder andere de omgeving waarin het verhaal zich afspeelt, maar het is meer dan dat! 

We lezen samen de theorie op bladzijde 94

Slide 27 - Tekstslide

Ruimte
Niet alleen de ruimte zelf, maar ook omschrijvingen van de omgeving in die ruimte.

  • Voorwerpen (de overkokende pan)
  • Geluiden (het geblaf van een hond)
  • Weer en seizoenen (grijze luchten)
  • Tijdperken (de gouden eeuw, een verre toekomst)
  • Culturen (dampende Surinaamse roti)

Slide 28 - Tekstslide

Functioneel
Een schrijver gebruikt de ruimte functioneel als hij de onderdelen die daarbij horen (voorwerpen, geluiden, weer, tijdperken en culturen) gebruikt om een bepaalde sfeer te creëren of een bepaalde gebeurtenis te benadrukken. 

Functioneel
  • Sfeer scheppen (een verliefd stel  in een romantisch restaurant)
  • Benadrukken bepaalde gebeurtenissen (ontvoering, verliefdheid)
  • Contrasteren (lieflijkheid tegenover dreiging)

Slide 29 - Tekstslide

Aan de slag
  • maak opdracht 1 t/m 5 van les 23 
  • om XX:XXu weer terug in de les
  • we kijken dan samen na

  • als je geen antwoord hebt op een vraag is dat niet erg. Ik wil dan wel precies horen waarom je een bepaalde vraag niet hebt kunnen beantwoorden. 
  • Kun je dat niet? Dan krijg ik uiterlijk vanmiddag om 16.00u alle opdrachten van je via Teams doorgestuurd.  

  • Eerder klaar? Bereid je mondeling voor aan de hand van de vragenlijst in de studiewijzer. 

Slide 30 - Tekstslide

'show, don't tell'

Slide 31 - Tekstslide

Wat doen we vandaag? 
- Woord van de dag 
- interactieve instructie 'show, don't tell'
- opdracht 13 van les 8 herschrijven

Slide 32 - Tekstslide

Show, don’t tell
In het vertellen van een verhaal speelt de suggestie een grote rol. De lezer wil niet alles voorgekauwd krijgen, ze kopen en lezen een boek om hun hersenen te gebruiken.

Ze willen niet van de schrijver te horen krijgen dat het personage boos is, of dat hij wraakt neemt, of dat hij huilt; ze willen het zien.

Slide 33 - Tekstslide

Show, don’t tell

De schrijver heeft de taak om de suggestie te wekken dat het personage zich verdrietig, boos of juist blij voelt. 

Probeer het te laten zien, zonder het te vertellen.

Slide 34 - Tekstslide

Voorbeelden
Vertellen: “Hij huilt.”
Laten zien: “Zijn ogen worden wazig, een traan rolt over zijn wang.”

Vertellen: “Hij was verliefd.”
Laten zien: “Hij begon te blozen, toen ze hem aanraakte. De woorden struikelden over zijn lippen.”

Vertellen: “Ryan is boos en gooit zijn speelgoed auto door de kamer.” 
Laten zien: “Ryan perst zijn lippen op elkaar en balt zijn vuisten. Met fronsende werkbrauwen kijkt hij naar zijn speelgoed auto. Waarom doet hij het toch niet meer? Driftig grist hij hem van de grond en smijt hem hard tegen de muur. 

Slide 35 - Tekstslide

Zoek de verschillen
Versie 1:
Ik voelde het gras in mijn keel. De zon was heet en maakte me moe. Toen ik langzaam in slaap viel droomde ik over ons allen. Tim, met zijn korte, blonde stekels voorop, vol zelfvertrouwen. Rosa liep achter Tim. Zij was verliefd op hem, dat zag je zo. De derde was Rob, hij was altijd stil. Hij schopte vaak zand de lucht in. Hij had niet door dat het zo in mijn gezicht belandde, maar ik vond hem te leuk om er iets van te zeggen.
 
Versie 2: 
‘Het gras prikte in mijn keel. De zon was gloeiend heet en leek de energie uit mijn lichaam te zuigen. Toen ik langzaam wegdoezelde leek het alsof ik ons zag aan komen lopen. Tim, met zijn korte, blonde stekels voorop, zijn kin omhoog en schouders net iets te breed. Rosa volgde Tim op de voet. Soms was het alsof die twee aan elkaar vastkleefden. De derde was Rob, zijn ogen gericht naar de grond. Vaak schopte hij het zand de lucht in. Hij had niet door dat het zo in mijn gezicht belandde, maar ik zei er nooit iets van.’

Slide 36 - Tekstslide

Noem een verschil tussen de twee versies.

Slide 37 - Open vraag

Oefening
Pak je verhaal dat je hebt geschreven bij opdracht 13 van les 8 erbij!

Opdracht:
Herschrijf het verhaal. Denk hierbij aan tijd, ruimte en 'show don’t tell.' Gebruik tussen de 90 en 120 woorden. 

Slide 38 - Tekstslide

Herschrijf het verhaal dat je hebt geschreven bij opdracht 13 uit les 8. Denk hierbij aan tijd, ruimte en 'show, don’t tell'.

Slide 39 - Open vraag

Deze week
- Kern, les 37 

Kies uit: 
- opdrachten Kern maken (opdracht 1t/m4)
- mondeling voorbereiden a.d.h.v. vragenlijst 

Slide 40 - Tekstslide