12.3 Het ademhalingsstelsel van de mens/12.4 inademen en uitademen

12.3 Het ademhalingsstelsel
12.4 Ademhalen
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3,4

In deze les zitten 26 slides, met tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

12.3 Het ademhalingsstelsel
12.4 Ademhalen

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoel:
12.3.1 Je kunt de delen van het ademhalingsstelsel van de mens in een afbeelding aanwijzen.
12.3.2 Je kunt de functies van de delen van het ademhalingsstelsel beschrijven.
12.3.3 Je kunt de voordelen van ademhaling door de neus beschrijven.
12.4.1 Je kunt het verschil beschrijven tussen borstademhaling en buikademhaling.
12.4.2 Je kunt het belang van hoesten beschrijven.


Slide 2 - Tekstslide

Ademhalingsstelsel
Voor verbranding in je lichaam is zuurstof nodig. Zuurstof haal je uit de lucht met je longen.
 Mensen en dieren nemen zuurstof op uit hun omgeving en geven koolstofdioxide af. Het opnemen van zuurstof en het afgeven van koolstofdioxide heet gaswisseling. De lucht in de longen moet de hele tijd worden ververst, zodat gaswisseling kan plaatsvinden. Het verversen van lucht noem je ademhalen.


Slide 3 - Tekstslide

Gaswisseling
Lucht is een mengsel van verschillende gassen: zuurstof, stikstof, koolstofdioxide en andere gassen ook. 
Als je inademt halen je longen zuurstof uit de lucht en geven hier koolstofdioxide voor terug.
In uitgeademde lucht zit dus meer koolstofdioxide dan in ingeademde lucht. Als je uitademt, komt er ook altijd waterdamp uit je lichaam. De andere stoffen uit de lucht gaan gewoon mee je longen in en weer naar buiten; je lichaam doet er helemaal niets mee.

Slide 4 - Tekstslide

Ademhalingsstelsel
Je kunt door je neus of door je mond inademen. Adem je in door je neus, dan komt de lucht eerst in de neusholte. Adem je in door je mond, dan komt de lucht eerst in de mondholte. 
 

Slide 5 - Tekstslide

Neusholte 
Neusharen houden grote stofdeeltjes tegen.
De neusholte is bekleed met neusslijmvlies, deze is vochtig en warm wat de lucht die je inademt ook vochtig en warm maakt. 

Neusslijm: kleine stofdeeltjes en 
ziekteverwekkers blijven kleven aan het slijm.

Trilharen: Verplaatsen het slijm naar de keelholte
Reukzintuig: zit boven in je neusholte. waarschuwt als er gevaarlijke stoffen zijn

Slide 6 - Tekstslide

Mondholte
Geen slijmvlies met haartjes en slijm. 
Ziekteverwekkers worden niet tegengehouden. 
Lucht wordt minder vochtig en warm. 
Je kunt sneller ziek worden. 

Slide 7 - Tekstslide

Keelholte
Vanuit de neusholte of de mondholte gaat de lucht naar de keelholte. Daarna stroomt de lucht door het strottenhoofd naar de luchtpijp.

Slide 8 - Tekstslide

Keelholte en strottenhoofd
In de keelholte zitten de huig en het strottenklepje.
De huig: sluit de neusholte af als je voedsel inslikt. 
De strottenklep: sluit de luchtpijp af.

In het strottenhoofd (adamsappel) zitten de 
stembanden.

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Luchtpijp
De luchtpijp is een holle buis die aansluit op het strottenhoofd (adamsappel).

Kraakbeenringen: zorgen voor de stevigheid van de luchtpijp (stofzuigerslang)

De luchtpijp is bedekt met slijmvlies en trilhaarcellen. Het slijmvlies wordt gemaakt door slijmproducerende cellen. 

Als er veel slijm is dan ga je hoesten. 

Slide 13 - Tekstslide

Bronchiën
De luchtpijp vertakt zich in twee bronchiën. Eén bronchie gaat naar de linkerlong, de andere naar de rechterlong. In de long vertakt de bronchie zich in steeds kleinere buisjes. Aan het einde van elk buisje zitten longblaasjes.

Slide 14 - Tekstslide

0

Slide 15 - Video

Longblaasjes
De bronchiën vertakken zich in steeds kleinere buisjes. Aan het uiteinde van de buisjes zitten longblaasjes. Rondom de longblaasjes liggen veel kleine bloedvaten. Dit zijn de longhaarvaten.


Slide 16 - Tekstslide

Gaswisseling
In de longblaasjes zit lucht en in de longhaarvaten zit bloed. De wand van de longblaasjes is erg dun. Ook de wand van de longhaarvaten is erg dun. 
  • Zuurstof uit de lucht wordt door de wanden heen opgenomen in het bloed.
  • Koolstofdioxide uit het bloed wordt door de wanden heen afgegeven aan de lucht.
De wanden zijn erg dun en de longblaasjes hebben samen een heel groot oppervlak. Daardoor gaat de gaswisseling in de longen heel snel.

Slide 17 - Tekstslide

Al
Als je inademt, neem je zuurstof op uit de lucht. Kijk goed naar de afbeelding . Zuurstof is getekend met een rode pijl. Als je inademt, komt lucht met veel zuurstof in de longblaasjes. De zuurstof gaat naar het bloed in de longhaarvaten. In het bloed zit dan veel zuurstof.
Het bloed met veel zuurstof gaat naar de cellen van je lichaam. De cellen gebruiken de zuurstof voor de verbranding.
Inademen

Slide 18 - Tekstslide

Als je uitademt, geef je koolstofdioxide af aan de lucht. Koolstofdioxide ontstaat bij de verbranding in de cellen. De cellen geven het koolstofdioxide af aan het bloed. In het bloed zit nu veel koolstofdioxide. Het bloed stroomt naar de longen. In de longen stroomt het bloed door de longhaarvaten.

Bij een longblaasje gaat het koolstofdioxide uit het bloed. Dit zie je aan de blauwe pijl in afbeelding 2. Het koolstofdioxide komt in de lucht in de longbaasjes. Daarna adem je de lucht uit.
Uitademen

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video

Middenrif
Onder de longen ligt het middenrif. Dit is een spier tussen de borstholte en de buikholte. Je voelt het middenrif als je de hik hebt. De spier trekt dan telkens kort samen.

Slide 21 - Tekstslide

Ademhalingsspieren
Bij de ademhaling gebruik je de ademhalingsspieren. Dit zijn het middenrif, de buikspieren, de tussenribspieren en (als je diep inademt) de spieren bij het sleutelbeen. Je kunt op twee manieren ademhalen: met de borstkas en met de buik.

Slide 22 - Tekstslide

Borstademhaling
Bij de borstademhaling bewegen de ribben en het borstbeen. Bij een inademing spannen de tussenribspieren zich aan. Daardoor bewegen je ribben en je borstbeen omhoog en wordt je borstholte groter. Je longen worden daardoor groter en zuigen lucht naar binnen: je ademt in.
Als de tussenribspieren ontspannen, bewegen je ribben en je borstbeen omlaag. Je borstholte en je longen worden weer kleiner. De lucht wordt naar buiten geperst: je ademt uit.

Slide 23 - Tekstslide

Buikademhaling
Bij de buikademhaling bewegen het middenrif en de buikwand. Je middenrif trekt zich samen, waardoor het omlaag beweegt. Daardoor wordt je borstholte groter. Je longen worden groter en zuigen lucht naar binnen: je ademt in. Doordat het middenrif omlaag gaat, wordt de buikholte kleiner. De organen in je buikholte duwen dan de buikwand naar voren.
Als je middenrif zich ontspant, keert de buikwand terug in zijn normale stand  Je borstholte en longen worden kleiner: je ademt uit.
Bij gewone, rustige ademhaling vindtzowel borstademhaling alsbuikademhaling plaats.

Slide 24 - Tekstslide

Hoesten
Ademhalen doe je met je borstholte en je middenrif. Maar naast gewoon ademhalen worden je ademhalingsspieren ook gebruikt om te hoesten. Als je hoest, duw je met kracht lucht uit je longen om de luchtpijp of longen schoon te maken. Je hoest bijvoorbeeld als je je verslikt en er eten in je luchtpijp zit, maar ook als er te veel slijm in je luchtwegen zit tijdens een verkoudheid. Met de harde luchtstroom probeer je het eten of het slijm naar je keelholte te verplaatsen, zodat je het kunt doorslikken.
Deze video is niet meer beschikbaar
Welke video was dit?

Slide 25 - Tekstslide

Aan het werk!


Wat
? 12.3 Het ademhalingsstelsel van de mens: opdrachten 1 t/m 14
12.4 Inademen en uitademen- opdrachten 1 t/m 11.

Niet af? Dan is het Huiswerk!!!

timer
1:00

Slide 26 - Tekstslide