voorbereiding repetitie ch. 5

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

Bienvenue

Aujourd'hui c'est le 27 mars

Qu'est-ce qu'on va faire?

1. herhaling hoofdstuk 5 

2. maken van oefentoets / zelfstandig leren

Wat is het verschil tussen de werkwoorden être en avoir?

Hoe zeg je dan:
Il ... les cheveux blonds

1. est (van het werkwoord être)
2. a (van het werkwoord avoir)

Nous ... une grande maison

1. sommes
2. avons

Elles ... un frère et une soeur

1. ont (van avoir)
2. sont (van être)

La robe ... très jolie

1. a
2. est

Het bijv. nw:
Om de vorm van het bijv. nw. te kiezen, kijk je naar:

1. Het geslacht van het zelfstandig naamwoord en of het ev of mv is
2. de volgorde van de zin

Hoe kun je weten of een zelfstandig naamwoord mannelijk, vrouwelijk of meervoud is?

1. Door te kijken naar de uitgang van het zn
2. Door te kijken naar het voorzetsel

Waar staat het bijvoeglijk naamwoord meestal in de zin?

1. Voor het zelfstandig naamwoord
2. Achter het zelfstandig naamwoord

Wat is de vrouwelijke vorm ev van het woord: 'beau'

1. Belles
2. Beaux
3. Belle
4. Beau

Wat is het mannelijk meervoud van 'nouveau'

1. Nouveau
2. Nouveaux
3. Nouvelle
4. Nouvelles

Wat is het mannelijk enkelvoud van vieilles?

1. Vieux
2. Vieille
3. Vieuxes

Hoe schrijf je in het Frans: € 74,84?

1. septante quatre euros quatre vingt quatorze
2. soixante quatorze euros quatre vingt quatre
3. soixante quinze euros soixante quatorze
4. soixante quatre euros quatre vingt sept

De futur proche is een werkwoordtijd die je vertelt dat:

1. Iets straks of later gaat gebeuren
2. Iets nu gebeurt

Om de futur proche te maken gebruik je altijd een vorm van het ww 'aller' en een voltooid deelwoord. Waar zet je deze in de zin?

1. Altijd los van elkaar
2. Altijd bij elkaar

Zet in de futur proche:
"je vais à l'école"

1. je vais faire à l'école
2. je vais aller à l'école
3. je vais à l'école aller

Zet deze zin terug in de tt:
Il va prendre le métro

1. Il prend le métro
2. Il prends le métro
3. Il prendre le métro
4. Il va le métro

Stijl haar

1. Les cheveux raides
2. Les cheveux bouclés

de sportschoenen

1. les baskets v, mv
2. les baskets m, mv

De rok

1. La jupe
2. La robe

Zoals

1. Comment
2. Comme

Il existe

1. Hij bestaat
2. Hij leeft

Men gebruikt

1. On utilise
2. On prend

Bijna

1. Surtout
2. Presque

Les États-Unis

1. Het verenigd koninkrijk
2. De verenigde staten
3. De verenigde arabische emiraten
4. De vereniging

Uitgeven

1. Dépenser
2. Penser

De keuze

1. le choix
2. coûter