Toepassing van geneesmiddelen en werking geneesmiddelen

Behandelmethoden
Er zijn verschillende redenen om een geneesmiddel te gebruiken:

  • Causale behandeling - het geneesmiddel behandelt de oorzaak
  • Symptomatische behandeling - het geneesmiddel bestrijdt de symptomen
  • Substitutiebehandeling - het geneesmiddel vervangt lichaamseigen stoffen of vult stoffen aan
  • Preventieve behandeling - het geneesmiddel voorkomt een ziekte
1 / 61
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeneeskundeMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 61 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Behandelmethoden
Er zijn verschillende redenen om een geneesmiddel te gebruiken:

  • Causale behandeling - het geneesmiddel behandelt de oorzaak
  • Symptomatische behandeling - het geneesmiddel bestrijdt de symptomen
  • Substitutiebehandeling - het geneesmiddel vervangt lichaamseigen stoffen of vult stoffen aan
  • Preventieve behandeling - het geneesmiddel voorkomt een ziekte

Slide 1 - Tekstslide

Causale behandeling
Causa = oorzaak

Het geneesmiddel behandelt de oorzaak

Voorbeelden

Slide 2 - Tekstslide

Symptomatische behandeling
Symptoom = ziekteverschijnsel /klacht

Het geneesmiddel bestrijdt de symptomen

Voorbeelden

Slide 3 - Tekstslide

Substitutie behandeling
Substitutie = in plaats stellen van

Het geneesmiddel vervangt lichaamseigen stoffen of vult stoffen aan

Voorbeelden

Slide 4 - Tekstslide

Preventieve behandeling
Preventie = voorkomen

Het geneesmiddel voorkomt een ziekte

Profylactische therapie

Voorbeelden

Slide 5 - Tekstslide

Palliatieve behandeling
Palliatie = verlichten

Gericht op het verlengen van het leven van een patiënt en verminderen van klachten

Kwaliteit van leven staat voorop!

Slide 6 - Tekstslide

Diagnostische behandeling
Diagnose = vaststellen van een ziekte

Geneesmiddel wordt gebruikt bij onderzoek om een ziekte vast te stellen


Slide 7 - Tekstslide

Behandelmethoden
Er zijn verschillende redenen om een geneesmiddel te gebruiken:

  • Causale behandeling - het geneesmiddel behandelt de oorzaak
  • Symptomatische behandeling - het geneesmiddel bestrijdt de symptomen
  • Substitutiebehandeling - het geneesmiddel vervangt lichaamseigen stoffen of vult stoffen aan
  • Preventieve behandeling - het geneesmiddel voorkomt een ziekte

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

bijv. corona
vaccin
bijv.
paracetamol
Voorkomen van ziekte
Aanvullen van tekorten van een lichaams- eigen stof
Bestrijden of verzachten van de gevolgen van een ziekte
Bestrijden van de oorzaak van een ziekte
preventieve therapie
causale therapie
symptomatische therapie
substitutie therapie
bijv. antibiotica
Bijv. insuline

Slide 10 - Sleepvraag

Wat wordt bedoeld met substitutiebehandeling?
Het geneesmiddel...
A
behandelt de oorzaak
B
bestrijdt de symptomen
C
vervangt lichaamseigen stoffen
D
voorkomt een ziekte

Slide 11 - Quizvraag

Hoe noem je de behandelmethode waarbij paracetamol wordt gebruikt om koorts te bestrijden?
A
Causale behandeling
B
Preventieve behandeling
C
Substitutiebehandeling
D
Symptomatische behandeling

Slide 12 - Quizvraag

Van welke behandelmethode is sprake bij gebruik van Imodium bij diarree?
A
Causale therapie
B
Substitutietherapie
C
Symptomatische therapie
D
Palliatieve therapie

Slide 13 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een toedieningsweg?
A
Capsule
B
Drank
C
Rectaal
D
Tablet

Slide 14 - Quizvraag

Wat is een kenmerk van een systemische werking?
A
Werkt door het hele lichaam
B
Toedienen op plaats van de klacht
C
Minder bijwerkingen dan bij lokale werking
D
Werkt snel

Slide 15 - Quizvraag

Wat is farmacotherapie?
A
Een website
B
Behandeling met geneesmiddelen
C
Soort psychologie
D
Iets met boeren

Slide 16 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een toedieningsvorm met lokale werking?
A
Capsule
B
Oordruppel
C
Tablet
D
Zetpil

Slide 17 - Quizvraag

Wat betekent auriculair?
A
Via de mond
B
Direct in de ader
C
Via het oor
D
Via het oog

Slide 18 - Quizvraag

Wat is een kenmerk van een lokale werking?
A
Werkt door het hele lichaam
B
Meer bijwerkingen dan systemische werking
C
Werkt relatief snel
D
Vaak in tablet

Slide 19 - Quizvraag

Een tablet neem je in via de mond.

Welke toedieningsweg is dat?
A
Oraal
B
Slikken
C
Systemisch
D
Tablet

Slide 20 - Quizvraag

Welke toedieningsweg heeft alleen een lokale werking?
A
Oculair
B
Oraal
C
Rectaal
D
Transdermaal

Slide 21 - Quizvraag

Als een geneesmiddel direct in de ader gespoten wordt, is de toedieningsweg:
A
Intraveneus
B
Intra-arterieel
C
Subcutaan
D
Intramusculair

Slide 22 - Quizvraag

1. Een capsule is een toedieningsweg
2. Rectaal is een toedieningsvorm
A
Beide zijn waar
B
1 is waar, 2 niet waar
C
1 is niet waar, 2 is waar
D
Beide niet waar

Slide 23 - Quizvraag

Een tablet is een orale toedieningsvorm
Wat is de toedieningsvorm?
A
Tablet
B
Oraal
C
Systemisch
D
Lokaal

Slide 24 - Quizvraag

Tablet
Capsule
Kauwgom
Dragee

Slide 25 - Sleepvraag

Mag je een MSR-tablet oplossen in een glas water?
A
Ja
B
Nee

Slide 26 - Quizvraag

In welke tablet heeft een geneesmiddel de langste werking?
A
Bruistablet
B
Gewone tablet
C
Tablet met vertraagde afgifte
D
Zuigtablet

Slide 27 - Quizvraag

Wat zijn oculoguttae?
A
Oordruppels
B
Oorzalf
C
Oogdruppels
D
Oogzalf

Slide 28 - Quizvraag

Welke toedieningsvorm voor op de huid werkt altijd systemisch?
A
Zalf
B
Creme
C
Gel
D
Pleister

Slide 29 - Quizvraag

1. Parenteraal betekent niet via het maag/darmstelsel
2. Parenteraal is meestal per injectie
A
Beide waar
B
1 waar; 2 niet waar
C
1 niet waar; 2 waar
D
Beide niet waar

Slide 30 - Quizvraag

Hoe heet de fase waarin een geneesmiddel wordt opgenomen in het bloed?
A
Absorptie
B
Distributie
C
Metabolisme
D
Eliminatie

Slide 31 - Quizvraag

Wat wordt het snelst in het bloed opgenomen?
A
Capsule
B
Gewone tablet
C
Oplossing
D
Tablet met verlengde afgifte

Slide 32 - Quizvraag

Hoe heet de fase waarin een geneesmiddel zich via de bloedbaan verdeeld over het lichaam?
A
Absorptie
B
Distributie
C
Metabolisme
D
Eliminatie

Slide 33 - Quizvraag

Blijft een geneesmiddel voor altijd in het lichaam?
A
Ja
B
Nee

Slide 34 - Quizvraag

Welk orgaan zorgt voor de afbraak van geneesmiddelen?
A
Darm
B
Maag
C
Lever
D
Nier

Slide 35 - Quizvraag

Hoe heet de fase waarin de lever medicijnen afbreekt?
A
Absorptie
B
Distributie
C
Metabolisme
D
Eliminatie

Slide 36 - Quizvraag

Uitscheiden van medicijnen gebeurt vooral via:
A
Bloed en urine
B
Bloed en ontlasting
C
Urine en Ontlasting
D
Zweet en tranan

Slide 37 - Quizvraag

Hoe heet de fase waarin geneesmiddelen worden uitgescheiden?
A
Absorptie
B
Distributie
C
Metabolisme
D
Eliminatie

Slide 38 - Quizvraag

Wat is de juiste volgorde?
Absorptie, Distributie, Eliminatie, Metabolisme
A
ADEM
B
DAME
C
ADME
D
AMDE

Slide 39 - Quizvraag

Wat is er anders bij orale inname?
A
Geen absorptiefase
B
Na absorptie meteen eliminatie
C
Na absorptie meteen metabolisme
D
Na distributie meteen eliminatie

Slide 40 - Quizvraag

Slide 41 - Tekstslide

Wat wordt bedoeld met de minimale effectieve concentratie?

Slide 42 - Open vraag

Slide 43 - Tekstslide

Wanneer heeft een geneesmiddel effect?





Als de bloedspiegel van een geneesmiddel 
boven de minimale effectieve concentratie is

Slide 44 - Tekstslide

Therapeutische breedte




  • Verschil gebruikelijke dosering waarbij een geneesmiddel
       effect heeft en de toxische dosering
       Let op bij kleine therapeutische breedte!

Slide 45 - Tekstslide

Waarom is het belangrijk goed op te letten als een geneesmiddel een kleine therapeutische breedte heeft?

Slide 46 - Open vraag

Bij welke toedieningen komt een geneesmiddel snel in het bloed?

Slide 47 - Open vraag

In welke toedieningsvorm werkt een geneesmiddel oraal het snelste?

Slide 48 - Open vraag

In welke toedieningsvorm werkt een geneesmiddel oraal het langste door?

Slide 49 - Open vraag

Slide 50 - Tekstslide

Slide 51 - Tekstslide

Vraag
Van een geneesmiddel is bekend dat de biologische beschikbaarheid 70% is

Hoeveel geneesmiddel komt er in het bloed als je een tablet van 1000 mg inneemt?

Slide 52 - Tekstslide

Biologische beschikbaarheid 70%
Tablet 1000 mg, hoeveel komt er in het bloed?

Slide 53 - Open vraag

Biologische beschikbaarheid

Slide 54 - Tekstslide

Slide 55 - Tekstslide

Slide 56 - Tekstslide

Slide 57 - Tekstslide

Halfwaardetijd
- De tijdsduur waarin een geneesmiddel in het bloed 
tot de helft is verminderd

- Afhankelijk van de uitscheiding via de nieren en lever!
- Bij korte halfwaardetijd wordt een geneesmiddel snel afgebroken en uitgescheiden
- Bij lange halfwaardetijd is een geneesmiddel lang in het bloed

Slide 58 - Tekstslide

Slide 59 - Tekstslide

Slide 60 - Tekstslide

Wat moet je leren?
- Bloedspiegel
- Minimale effectieve concentratie
- Toxische concentratie
- Biologische beschikbaarheid
- Halfwaardetijd
- Cumulatie



Slide 61 - Tekstslide