P1 - (Z) - Verschillende leerstijlen

• Mentorles
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

Leerstijlentest

Hoe leer jij het beste?

Wat heb je nodig?

• Een pen + een 2 blaadjes / schrift

• Schrijf op een blaadje 2 rijtjes van 10 voor oefening A + B
• Je verdeelt een vel papier in 20 hokjes. 
• Knip die uit, zodat je 20 kleine stukjes papier hebt.
  
• Tien briefjes bij oefening C. 
• Tien briefjes bij oefening D. 

Beste mentor: 

kijk eerst zelf bij de antwoorden op dia 46 en maak er een foto van, nodig voor oef A!

Als ik moet leren voor een toets dan ...

1. Lees ik de tekst
2. Maak ik een samenvatting
3. Gebruik ik "Flashcards"
4. Laat ik mij overhoren

Hoe leer jij het best?

A: HOREN

Je mentor noemt tien woorden, elk woord één keer.

Luister goed en probeer ze te onthouden.

Praat met je buurman/ buurvrouw over je favoriete muziek

Schrijf zoveel mogelijk woorden op 

die je onthouden hebt

B: ZIEN

Je mentor laat tien woorden zien. 

Je krijgt elk woord even te zien. Kijk goed.

B: zien

lasagne

B: zien

boterhammen

B: zien

mountainbike

B: zien

erwtensoep

B: zien

Frankrijk

B: zien

autowiel

B: zien

zeebaars

B: zien

sperziebonen

B: zien

speer

B: zien

schorpioen

Praat met je buurman/ buurvrouw over welk huisdier 

jullie het leukst vinden en waarom.

Schrijf zoveel mogelijk woorden op 

die je onthouden hebt

C: DOEN

Tien briefjes heb je bij deze oefening nodig. 

Op het bord komt steeds een woord te staan, dat daarna direct weer wordt uitgeveegd. Jij schrijft dat woord meteen op een briefje en legt daarna het briefje omgekeerd naast je neer.

C: doen

woordenboek

C: doen

stofzuiger

C: doen

fietspomp

C: doen

steenkool

C: doen

horizontaal

C: doen

tuinman

C: doen

Amerika

C: doen

geweer

C: doen

raamkozijn

C: doen

kussensloop

Schrijf zoveel mogelijk woorden op 

die je onthouden hebt

D: HOREN, ZIEN & DOEN

Je krijgt steeds een woord te zien. Bovendien wordt het woord één keer duidelijk uitgesproken. Dan gaat het woord weg en jij schrijft het daarna meteen op en draai je het woord om.

Je moet dus eerst goed kijken en luisteren en daarna pas het woord op schrijven.

D: horen, zien & doen

wijnfles

D: horen, zien & doen

bidon

D: horen, zien & doen

biscuit

D: horen, zien & doen

kandelaar

D: horen, zien & doen

walvis

D: horen, zien & doen

klokhuis

D: horen, zien & doen

kamerplant

D: horen, zien & doen

schoorsteen

D: horen, zien & doen

Napoleon

D: horen, zien & doen

winkelmand

Praat met je buurman/ buurvrouw over je vakantie plannen

Schrijf zoveel mogelijk woorden op 

die je onthouden hebt

Antwoorden

HOREN

1. bakstenen
2. verhuiswagen
3. orthodontist
4. witte haai
5. oorlog
6. supermarkt
7. journaal
8. tractor
9. Japan
10. pannenkoek

ZIEN

1. boterhammen
2. mountainbike
3. erwtensoep
4. Frankrijk
5. autowiel
6. zeebaars
7. sperziebonen
8. speer
9. schorpioen
10. lasagne

DOEN

1. woordenboek
2. stofzuiger
3. fietspomp
4. steenkool
5. horizontaal
6. tuinman
7. Amerika
8. geweer
9. raamkozijn
10. kussensloop

HOREN,ZIEN,DOEN

1. wijnfles
2. bidon
3. biscuit
4. kandelaar
5. walvis
6. klokhuis
7. kamerplant
8. schoorsteen
9. Napoleon
10. winkelmand

Welke methode ga je deze week proberen toe te passen?

1. Horen
2. Zien
3. Doen
4. Allen

Hoeveel had jij goed bij
A: HOREN?

1. 1-3
2. 4-6
3. 7-8
4. 9-10

Hoeveel had jij goed bij
B: ZIEN?

1. 1-3
2. 4-6
3. 7-8
4. 9-10

Hoeveel had jij goed bij
C: DOEN?

1. 1-3
2. 4-6
3. 7-8
4. 9-10

Hoeveel had jij goed bij
D: HOREN, ZIEN & DOEN?

1. 1-3
2. 4-6
3. 7-8
4. 9-10

Hoe leer je het beste?