V13: present simple + oefentoets

Unit 2: Scotland
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 70 min

Onderdelen in deze les

Unit 2: Scotland

Slide 1 - Tekstslide

Goals
Last lesson had a look at the plural, did a small quiz + discussed the demonstrative pronouns.
This lesson we are going to have another look at indefinite articles and do some reading.
Next lesson you get a mock test to see if you get everything for the test week!

Slide 2 - Tekstslide

Uitleg present simple
Laatste onderdeel:
Vragen + ontkenningen

Slide 3 - Tekstslide

Vraagzinnen 

Slide 4 - Tekstslide

De regel:
Bij een Engelse vraagzin hoef je de volgorde niet te veranderen!
Je zet gewoon het woord DO vooraan de zin.

They make pancakes.
Do they make pancakes?
I watch a film.
Do I watch a film?

Slide 5 - Tekstslide

Vraagzin met SHIT persoon
He likes his shoes.

Je moet nu geen DO vooraan zetten maar DOES
en je moet de -S achter like weghalen

Does he like his shoes?

Slide 6 - Tekstslide

De regel
She wears a dress.

Does she wear a dress?

Er staat 1 S in de zin en die staat aan het begin.

Slide 7 - Tekstslide

Ontkennende zinnen

Slide 8 - Tekstslide

De regel
Om een ontkennende zin te maken moet je de woorden
do not (don't) 
voor het werkwoord zetten

I don't go to school.
We don't dance a lot.

Slide 9 - Tekstslide

Gewone zin

I like chocolate
Ontkennende zin

I like not chocolate
is fout!

I don't like chocolate

Slide 10 - Tekstslide

De regel
SHIT mensen krijgen geen don't maar doesn't voor het werkwoord.

Wat gebeurt er met de S achter het werkwoord?
He likes chocolate.
He doesn't like chocolate.

Slide 11 - Tekstslide

Maak er een vraag van (?)
He makes a test.
A
Makes he a test?
B
Does he make a test?
C
Do he make a test?

Slide 12 - Quizvraag

Maak er een zin met not van (-)
He makes a test.
A
He makes not a test.
B
He don't make a test.
C
He doesn't make a test.

Slide 13 - Quizvraag

Maak er een gewone zin van (+)
Do they work in a zoo?
A
They do work in a zoo.
B
They don't work in a zoo
C
They work in a zoo

Slide 14 - Quizvraag

Maak er een zin van not van (-)
Do they work in a zoo?
A
They doesn't work in a zoo
B
They don't work in a zoo
C
They work not in a zoo

Slide 15 - Quizvraag

We gaan nu een oefentoets maken
Je gaat naar exam.net (waar je ook mee gaat werken in de toetsweek)
Dan moet je de volgende code invullen:
JQ9eib

Slide 16 - Tekstslide