Spelling H4

Spelling
havo-5 examenonderdeel
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4,5

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Spelling
havo-5 examenonderdeel

Slide 1 - Tekstslide

Hoofdletters

Slide 2 - Tekstslide

Typ je eigen naam (met juist hoofdlettergebruik)

Slide 3 - Open vraag

Typ de zin over en zet op de juiste plek hoofdletters.
in de herfst waait de wind vaak vanuit het noordwesten, zei de vlaamse islamitische weerman.

Slide 4 - Open vraag

Hoofdletters of kleine letter?
Tweede kerstdag, het christendom, de middeleeuwen, prinsjesdag, het vak duits

Slide 5 - Open vraag

Meervoudsvorming

Slide 6 - Tekstslide

meervoud van
geluidsgolf

Slide 7 - Open vraag

Meervoud van: bangerik
A
Bangerikken
B
Bangeriken

Slide 8 - Quizvraag

Meervoud van café is?
A
cafés
B
café's

Slide 9 - Quizvraag

meervoud van idee
A
ideën
B
ideeën
C
ideëen

Slide 10 - Quizvraag

Meervoud -s of -'s
A
babys
B
baby's

Slide 11 - Quizvraag

Meervoud van: knie
A
Knieën
B
Kniën
C
Knieeën

Slide 12 - Quizvraag

Meervoud van porie
A
poriën
B
porieën
C
pories

Slide 13 - Quizvraag

Meervoud van dominee is?
A
dominees
B
dominee's

Slide 14 - Quizvraag

wat is het meervoud van kluif
A
kluifen
B
kluiven

Slide 15 - Quizvraag

Maak het meervoud van:
politicus
A
politici
B
politicussen

Slide 16 - Quizvraag

Maak het meervoud van:
plumeau
A
plumeau's
B
plumeaus

Slide 17 - Quizvraag

Het meervoud van lam is:
A
lama's
B
lammeren
C
lameren

Slide 18 - Quizvraag

Wat is het meervoud?
cadeau
A
cadeau's
B
cadeaus

Slide 19 - Quizvraag

Het meervoud van essay is:
A
essays
B
essay's

Slide 20 - Quizvraag

Aan elkaar of los:
hier + tegen + over
A
Hiertegen over
B
Hier tegenover
C
Hier tegen over
D
Hiertegenover

Slide 21 - Quizvraag

Aan elkaar of los:
koffie + zetten
A
koffiezetten
B
koffie zetten

Slide 22 - Quizvraag

Verkleinwoorden

Slide 23 - Tekstslide

'pje
'tje
'etje
'kje
'je
boom
cake
moskee
koning
wc
bloem
weg
dans
ketting

Slide 24 - Sleepvraag

Liggend streepje

Slide 25 - Tekstslide

Wanneer gebruik je een liggend streepje in een woord zoals bij auto-ongeluk?
A
als het woord verkeerd kan worden gelezen
B
als het woord twee klinkers achter elkaar krijgt
C
ik weet het eigenlijk niet meer

Slide 26 - Quizvraag

Hoe schrijf je 'adjunct + directeur'?
A
adjunctdirecteur
B
adjunct directeur
C
adjunct-directeur

Slide 27 - Quizvraag

Hoe schrijf je anti+kraak?
A
anti kraak
B
antikraak
C
anti-kraak

Slide 28 - Quizvraag

Trema

Slide 29 - Tekstslide

Hoe schrijf je 'kopieren'?

Slide 30 - Open vraag

Hoe schrijf je 'gekopieerd'?

Slide 31 - Open vraag

Hoe schrijf je 'patient'?

Slide 32 - Open vraag

Wat is de goede spelling?
A
concïerge
B
conciërge
C
concierge

Slide 33 - Quizvraag

Apostrof

Slide 34 - Tekstslide

Gebruik de apostrof goed.
Adas boek, pcs, A4tje

Slide 35 - Open vraag

Vul in de zin het goede woord in. Gebruik een apostrof als dat nodig is.
(Bente) kleding ziet er altijd duur uit

Slide 36 - Open vraag

Vul in de zin het goede woord in. Gebruik een apostrof als dat nodig is.
Hoeveel (dvd) hebben jullie thuis?

Slide 37 - Open vraag

Vul in de zin het goede woord in. Gebruik een apostrof als dat nodig is.
Thuis hebben we twee (buggy) voor de oppaskinderen van mijn moeder.

Slide 38 - Open vraag

Welke zin(nen) is/zijn goed:
1: Hij kan met bijna al zijn klasgenoten opschieten, maar aan sommigen heeft hij een hekel.
2: Geluk is heel persoonlijk. Sommigen zijn met weinig tevreden.
A
zin 1
B
zin 2
C
zin 1+2

Slide 39 - Quizvraag

Welke zin(nen) is/zijn goed:
1: De mannen werden beiden onderscheiden.
2: Ik heb de twee foto's bekeken. Beide zijn prachtig geworden.
A
1
B
2
C
1+2

Slide 40 - Quizvraag

Welke zin(nen) is/zijn goed:
1: De verdachten moesten alle in de cel.
2: Er stonden vijf honden aan het hek; alle blaften vervaarlijk.
A
1
B
2
C
1+2

Slide 41 - Quizvraag