Taal - formeel & informeel

Taal - formeel - informeel
Op tafel leg je klaar: 
Laptop, gele schrift, boek Nederlands, pen
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Taal - formeel - informeel
Op tafel leg je klaar: 
Laptop, gele schrift, boek Nederlands, pen

Slide 1 - Tekstslide

Planning

Uitleg werkwoordspelling 

Zelfstandig met de oefeningen aan de slag
P L A N N I N G
Taal
1. Lesdoelen
2. Herhaling vorige les
3. Introductie formeel - informeel
4. Samen oefenen
5. Zelfstandig oefenen
6. Afsluiting les

Slide 2 - Tekstslide

  • Je kan het verschil tussen informeel en formeel taal uitleggen en gebruiken.
1. Lesdoelen

Slide 3 - Tekstslide

Er volgen nu wat herhalingsvragen:
letterlijk-figuurlijk-(mede)klinkers-lettergreep

Slide 4 - Tekstslide

Wat is het alfabet?
A
alle hoofdletters in een tekst
B
taal over de hele wereld
C
verzameling letters van een taal
D
Een lettergreep

Slide 5 - Quizvraag

Wat is de juiste alfabetische volgorde?
A
slang - aardbei - circus - bosbes
B
aardbei - circus - bosbes- slang
C
circus - bosbes - slang - aardbei
D
aardbei - bosbes - circus - slang

Slide 6 - Quizvraag

lettergrepen:
afwasborstel

Slide 7 - Woordweb

Verdeel in lettergrepen:
Geldautomaat

Slide 8 - Open vraag

Leg letterlijke taal uit
A
taal waarmee je zegt wat je bedoelt
B
taal waarmee je op een grappige manier zegt wat je bedoelt

Slide 9 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van figuurlijke taal?
A
friet is lekker, daar lust ik wel pap van!
B
Het is erg stil, je kan een speld horen vallen.
C
Ik lust wel friet, maar vind het niet super lekker.
D
Jullie waren vrijdag mega geconcentreerd aan het werk.

Slide 10 - Quizvraag

§5 Formeel - informeel
Blz. 92-93

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Formeel - informeel
Formele taal: Je spreekt met u en gebruikt nette taal.
Wanneer? : Bij je baas, op school, bij volwassenen of nieuwe mensen.

Informele taal: Je spreekt met jij en kortere woorden of zinnen.
Wanneer?: Bij vrienden en bekende.

Slide 13 - Tekstslide

Dokter: Wat kan ik voor u betekenen, meneer?
A
Formeel
B
informeel

Slide 14 - Quizvraag

Dokter: Effe een fotootje laten maken in het ziekenhuis van uw nekwervel.
A
informeel
B
formeel

Slide 15 - Quizvraag

Informele taal is taal die je gebruikt bij....
A
het praten tegen leraren
B
het praten tegen mensen die je goed kent
C
het praten tegen mensen die je niet goed kent

Slide 16 - Quizvraag

Formele versie voor: Ej, hoeist?

Slide 17 - Woordweb

Zelfstandig werken
Wat:
Taal: Informeel - formeel
Blz 94 - 95
Hoe:
Alles in je gele schrift. Alleen Opdracht 5.1 in het boek.
Hulp:
Steek je vinger op, de docent komt bij je.
Tijd:
Tot de laatste 10 minuten van de les.
Klaar:
Haal de 'test letterlijk/figuurlijk'-opdracht bij de docent.
Samen oefenen

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Link