Sector 04 - Filmtechniek

Sector 04 - Filmtechniek
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
KunstSecundair onderwijs

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 8 videos.

time-iconLesduur is: 70 min

Onderdelen in deze les

Sector 04 - Filmtechniek

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Filmlagen
Bij de kunstdiscipline film gaat het om wat de kijker te zien en te horen krijgt. 
De regisseur of filmmaker bepaalt niet alleen wat je ziet of hoort, maar ook hoe je het ziet of hoort.

Een film bestaat uit een opeenvolging van beelden. Dankzij een materiële drager kunnen die beelden worden weergegeven. Lange tijd werden beelden vastgelegd op pellicule of filmrol.
Met de introductie van computertechnologie worden films vandaag op een digitale manier bewaard en afgespeeld. 

Elke film bestaat uit drie lagen. Wie een film wil begrijpen, moet zich een beeld vormen van elke laag.

Slide 3 - Tekstslide

Deze laag gaat over het verhaal of de verhaalstructuur. In een scenario
schrijft de scenarist de opeenvolging van de verschillende scènes uit.
Die scènes zijn opgebouwd uit verschillende shots. Op basis van die
shots leidt de kijker het verhaal af.
Deze laag verwijst naar de manier waarop filmische middelen zoals
camerabewegingen, montage en geluid zijn gebruikt. Dat zijn de
bouwstenen van de film, die samen de filmtaal vormen. Inzicht in die
taal zorgt voor inzicht in de werking van film.
Deze laag omvat de dieperliggende maatschappelijke of levensbeschouwelijke betekenis. De kijker probeert vragen te beantwoorden zoals: wat betekent de film? Welke waarden en normen komen aan bod in de film? Is de film een weerspiegeling van de maatschappelijke waarden en normen ten tijde van de filmproductie? …
narratieve laag
filmische laag
symbolische laag
inhoud
context
vorm

Slide 4 - Sleepvraag

Bouwstenen

Een regisseur gebruikt een aantal bouwstenen om zijn verhaal te vertellen. Die variabelen bepalen in grote mate de betekenis die we aan een film geven. De belangrijkste zijn de cinematografie, met o.a. het beeldkader, het camerastandpunt en de camerabeweging. Daarnaast zijn er nog de montage, het geluid en de mise-en-scène.

Slide 5 - Tekstslide

Beeldkader

In de filmwereld wordt het beeldkader beschouwd als de belangrijkste bouwsteen. De regisseur bepaalt via het beeldkader wat hij laat zien. Andere benamingen voor beeldkader zijn de beelduitsnede of framing.
De filmmaker kan gebruikmaken van verschillende beeld- of opnamegroottes, die variëren van een establishing shot tot een extreme close-up.

Slide 6 - Tekstslide

Oefeningen 
Oefeningen  3 - 4 vanaf pagina 58 tot 59 - Timing 8 minuten

Slide 7 - Tekstslide

Camerastandpunt

Het camerastandpunt of -perspectief is de plaats en de hoek van de camera ten opzichte van wat gefilmd wordt. De regisseur kan kiezen uit verschillende perspectieven.

Slide 8 - Tekstslide

Oefeningen 
Oefeningen 5 t.e.m. 8 vanaf pagina 60 - 61 Timing 8 minuten

Slide 9 - Tekstslide

Camerastandpunt

Daarnaast gebruikt een regisseur het point of view-standpunt, waarbij de kijker ‘door de ogen van de acteur’ meekijkt.
Bij een over the shoulder-standpunt kijkt de toeschouwer mee over de schouder van de acteur naar de tegenspeler.
Soms probeert de regisseur via het camerastandpunt een psychologische betekenis mee te geven. Het camerastandpunt houdt dan een bepaalde boodschap in.

De Amerikaanse regisseur Quentin Tarantino (1963) maakt in vrijwel al zijn films gebruik van een origineel camerastandpunt, het trunkshot.

Slide 10 - Tekstslide

Camerabeweging
Een regisseur beschikt over een heel palet aan camerabewegingen om betekenis te geven aan de beelden die hij toont. Er zijn een aantal basisbewegingen die onderling gecombineerd kunnen worden.

Maak oefening 9 op pagina 61 timing 5 minuten.

Slide 11 - Tekstslide

Geluid
De regisseur gebruikt geluid om betekenis te geven aan de beelden die hij toont. Naast geluid kan trouwens ook het ontbreken van geluid – stilte – een bewuste keuze van de cineast zijn. Geluid wijst de kijker op bepaalde gebeurtenissen of op een sfeer die uit de beelden alleen niet afgeleid kan worden. Zo kan het geluid van voetstappen wijzen op een naderende persoon.

Slide 12 - Tekstslide

Welke drie soorten geluid kunnen aan bod komen in een film?

Slide 13 - Open vraag

Geluid
Daarnaast wordt een onderscheid gemaakt tussen synchroon geluid en off-screen geluid.
  • Synchroon geluid of in-geluid wordt veroorzaakt door een bron die zich binnen het beeld bevindt. Denk bijvoorbeeld aan een deur die wordt gesloten of een persoon die iemand aanspreekt.
  • Bij off-screen geluid, ook off-geluid of buitenbeelds geluid genoemd, is de bron niet te zien op het scherm. Dat is het geval wanneer je bijvoorbeeld de voetstappen hoort van iemand die je niet ziet of wanneer je muziek hoort. Soms gaat het om een commentaarstem. In dat geval is er sprake van een voice-over.

Muziek is heel bepalend voor de sfeerschepping van de film.

Slide 14 - Tekstslide

Oefeningen
Maak oefening 11 tot op pagina 62
Timing: 4 minuten

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Montage
Nadat de beelden en geluiden opgenomen zijn, moeten ze gemonteerd worden. De montage is de rangschikking van de shots en geluiden in een film. Die rangschikking of ordening
kan heel snel en afwisselend zijn of eerder traag.

Afhankelijk van de plaats van de filmbeelden of shots kan de regisseur andere betekenissen leggen in de film. De betekenis van een bepaald shot is afhankelijk van de shots die voor en na
dat shot worden gemonteerd.

Slide 17 - Tekstslide

Montage
De Russische regisseur Leo Koelesjov (1899-1970) toonde in een experiment het effect van de montage mooi aan. Hij liet mensen driemaal hetzelfde uitdrukkingsloze gezicht van een acteur zien, telkens gevolgd door een ander beeld. Het publiek interpreteerde de gevoelens van de acteur driemaal anders.

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video

Welke gevoelens worden in de drie gevallen opgeroepen?

Slide 20 - Open vraag

Alfred Hitchcock
Een meester in de montage was de Britse regisseur Alfred
Hitchcock (1899-1980). Voor de douchescène van Psycho,
die amper dertig seconden duurt, gebruikte hij bijvoorbeeld
twintig verschillende camerastandpunten. De montage zorgde
zo voor een heel dynamisch resultaat. Met zijn film The Rope
(1948) wilde hij dan weer de illusie wekken dat de film in één
lange opname was gedraaid. Omdat de toenmalige filmrollen
een maximale lengte hadden van amper tien minuten, was
Hitchcock verplicht om via trucs te laten uitschijnen dat er niet
was gemonteerd.

Slide 21 - Tekstslide

Mise-en-scène
De mise-en-scène is alles wat de regisseur binnen het beeldkader kan construeren. Het gaat o.a. om de setting of plaats waar er gefilmd wordt.







Maak oefening 14 op pagina 63 - Timing 5 minuten.

Slide 22 - Tekstslide

Compositie en belichting
Daarnaast kan de regisseur bepalen waar de personages of voorwerpen in het beeld staan. Dat heet de beeldcompositie. Ook de keuze van het beeldkader en de afsnijding van het beeld bepalen de compositie.

Verder speelt de belichting een grote rol. Niet alleen licht en schaduw zijn bepalend voor de sfeer van een film, maar ook de keuze voor warme of koude kleuren, of het werken met zwart-wit kan betekenis geven aan een shot.

Maak oefening 15 op pagina 64 - timing 5 minuten.

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Video

Filmgenres
Films kunnen worden ingedeeld in verschillende filmgenres. Sommige films zijn verzonnen verhalen. Die worden fictie genoemd. Andere zijn een weergave van de werkelijkheid. Dan is er sprake van non-fictie.
Er bestaan ook films die (in grote mate) verwijzen naar de werkelijkheid, maar er geen volledige weergave van zijn. Die films zijn ‘gebaseerd op waargebeurde feiten’.
Elk filmgenre heeft een aantal specifieke kenmerken, o.a. op het vlak van de filmische laag.

Maak oefening 16 op pagina 64 - Timing 8 minuten.

Slide 25 - Tekstslide

Oefeningen
Maak oefening  17 vanaf pagina 66 
Timing: 10 minuten

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Video

Digitale filmtechniek
Vandaag worden de meeste films gemaakt met digitale filmtechnieken. Digitale camera’s en computers hebben de mogelijkheden op vlak van cinematografie in heel sterke mate verruimd en laten toe dat filmmakers nieuwe terreinen kunnen verkennen. Dat resulteert vaak in adembenemende en spectaculaire films.

Slide 28 - Tekstslide

Soorten
In bijna alle hedendaagse films gebruiken regisseurs blue-screening of greenscreening.
Bij die techniek staan de acteurs voor een blauw of groen scherm dat op digitale manier doorzichtig kan worden gemaakt. Daarna kan een nieuwe achtergrond worden ingevoegd.
Die techniek wordt ook chromakey genoemd. Ook voor de presentatie van het weerbericht wordt die techniek gebruikt.

Slide 29 - Tekstslide

Soorten
Een andere techniek is morphing. Met een computerprogramma worden twee
afbeeldingen gemaakt. De computer berekent daarna de tussenliggende afbeeldingen. Wanneer de twee afbeeldingen met de tussenliggende beelden na elkaar worden zetten, zorgt de technologie voor een naadloze overgang tussen de twee afbeeldingen. Vaak gebeurt
dat met de afbeeldingen van twee gezichten.

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Video

Soorten
Een derde techniek die dankzij computertechnologie mogelijk is, is motion capture.
Er worden op bepaalde plaatsen bij een acteur lichtjes aangebracht. Via een digitale
camera worden zijn bewegingen overgebracht naar een computer. Die zet de bewegingen
over naar een digitaal 3D-model.

Echte bewegingen van acteurs opnemen en naar hyperrealistische 3D-animaties vertalen

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Soorten
Een bijzondere digitale filmtechniek, die altijd verbonden zal blijven met de drie Matrixfilms, is de bullet-time.
Is een filmtechniek waarbij gebruik wordt gemaakt van tientallen camera’s die de actie vanuit verschillende hoeken rondom het voorwerp filmen.

Maak oefening 19 op pagina 68 terwijl je naar fragment kijkt.

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Video

Stop-motion
Ook voor stop-motionfilms kan een regisseur gebruikmaken van computertechnologie. Hoewel veel mensen denken dat stop-motion een
recente filmtechniek is, waren er al stopmotionfilms aan het begin van de 20e eeuw.
Een filmgenre dat zich uitstekend leent voor stop-motion, is de animatiefilm.
Ook in Vlaanderen zijn er voorbeelden. Zo maakte de Vlaamse kunstenares Emma De Swaef (1985) in 2012 samen met haar vriend Marc James Roels (1978) debekroonde animatiefilm Oh Willy. 

Slide 36 - Tekstslide

Oefeningen
Maak oefening 20 op pagina 69 terwijl we naar het fragment kijken.
Timing: 5 minuten

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Video

VAKTAAL
Animatiefilm: filmgenre waarin geen levende acteurs spelen, maar getekende figuren of
poppen
Beeldcompositie: samenstelling van het beeld of de manier waarop het beeld opgebouwd
wordt door de plaatsing van de voorwerpen of figuren
Beeldkader: begrenzing van wat voor de camera staat (synoniem: beelduitsnede of framing)
Belichting: kwaliteiten van het licht dat gebruikt wordt bij films
Blue-screening (green-screening): digitale techniek waarbij de achtergrond blauw
(groen) is en naderhand ingevuld wordt met andere beelden
Bullet-time: filmtechniek waarbij gebruik wordt gemaakt van tientallen camera’s die de
actie vanuit verschillende hoeken rondom het voorwerp filmen

 

Slide 39 - Tekstslide

VAKTAAL
Chromakey: filmtechniek waarbij een onderwerp eerst wordt gefilmd tegen een groene
of een blauwe achtergrond. Daarna kunnen de beelden worden ingevuld met andere beelden
Cineast: filmmaker (synoniem: regisseur)
Close-up: shot waarbij enkel een deel van de persoon zichtbaar is (vaak het gezicht)
Establishing shot: zeer ruime opname, waarbij mensen weinig zichtbaar zijn
Extreme close-up: shot dat een detail toont (vaak een deel van het gezicht)
Kikkerperspectief: camerastandpunt waarbij het gefilmde van onderuit in beeld wordt gebracht (synoniem: kikvorsperspectief)
Knee shot: shot waarbij de persoon getoond wordt vanaf de knie
 
 

Slide 40 - Tekstslide

VAKTAAL
Kostumering: geheel van zichtbare kledingstukken die de acteurs dragen
Long shot: ruime opname, waarbij iemand volledig zichtbaar is
Make-up: middel om het uiterlijk van een gezicht bepaalde accenten te geven (synoniem: grime)
Medium shot: shot dat het lichaam ter hoogte van het middel kadreert
Mise-en-scène: alles wat de regisseur binnen het beeldkader kan construeren
Montage: rangschikking van de shots en geluiden in een film
Morphing: geleidelijke overvloeiing van het ene beeld in een ander beeld
Motion capture: echte bewegingen van acteurs opnemen en naar hyperrealistische 3D-animaties vertalen
Neutraal perspectief: camerastandpunt waarbij het gefilmde op ooghoogte in beeld wordt gebracht
 
 



Slide 41 - Tekstslide

VAKTAAL
Off-screen geluid: geluid waarbij de bron niet op het scherm zichtbaar is (synoniem: buitenbeelds geluid)
Over shoulder-standpunt: camerastandpunt waarbij de toeschouwer over de schouder van de acteur meekijkt naar de tegenspeler
Pellicule: filmrol
Point of view-standpunt: camerastandpunt waarbij de kijker ‘door de ogen van de acteur’ meekijkt
 Regisseur: persoon die de leiding heeft bij het maken van een film of toneelstuk (synoniem:
filmmaker of cineast)
Scenario: beschrijving van de opeenvolgende scènes van een film of toneelstuk
 
 
 



Slide 42 - Tekstslide

VAKTAAL
Scenarist: iemand die scenario’s schrijft (synoniem: scenarioschrijver)
Setting: plaats waar er gefilmd wordt
Stop-motion: filmtechniek waarbij een filmpje beeld voor beeld wordt gemaakt
Synchroon geluid: geluid dat wordt veroorzaakt door een bron die zich binnen het beeld
bevindt (synoniem: in-geluid)
Trunkshot: shot waarbij een kikvorsperspectief vanuit een koffer(ruimte) gebruikt wordt
Vogelperspectief: camerastandpunt waarbij het gefilmde van bovenaf in beeld wordt
gebracht
Voice-over: vorm van off-screen geluid waarbij een commentaarstem hoorbaar is
 
 
 
 



Slide 43 - Tekstslide