Mavo 10 op 16 september

Present simple
Gebruik tegenwoordige tijd: bij feiten, gewoonten en regelmatige gebeurtenissen
Shit-regel --> In de present simple komt er bij he, she en it een -s achter het werkwoord.  Bijvoorbeeld: Susan = she, (dus Susan) loves chocolate.

Als een werkwoord eindigt op een s-klank, dan krijgt het werkwoord -es bij he, she en it.
I watch TV every day. -->   He / Tom watches TV every day.

1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Present simple
Gebruik tegenwoordige tijd: bij feiten, gewoonten en regelmatige gebeurtenissen
Shit-regel --> In de present simple komt er bij he, she en it een -s achter het werkwoord.  Bijvoorbeeld: Susan = she, (dus Susan) loves chocolate.

Als een werkwoord eindigt op een s-klank, dan krijgt het werkwoord -es bij he, she en it.
I watch TV every day. -->   He / Tom watches TV every day.

Slide 1 - Tekstslide

Present Simple
Als een werkwoord eindigt op een medeklinker + y, dan krijgt het werkwoord  
-ies bij he, she en it (deze werkwoorden 

I study a lot. --> She / Lisa studies a lot.

Maar als er een klinker (a,e,i,o,u) voor de -y staat, komt er bij he, she en it gewoon een -s achter het werkwoord.

I buy a book.  --> She / Karen buys a book.
I play hockey. --> He / Matt plays hockey.

Slide 2 - Tekstslide

Present Simple Negative
Wanneer je in de tegenwoordige tijd een actief werkwoord negatief dangebruik je een vorm van to do, v.b.:
Onderwerp I/you/we/they --> do not + hele werkwoord
I like homework / I don't like homework
Onderwerp he/she/it --> does not + hele werkwoord
She likes homework / She doesn't like homework

Slide 3 - Tekstslide

Present Simple Negative
Wanneer je in de tegenwoordige tijd een hulpwerkwoord gebruikt kun je not/n't gebruiken om het werkwoord negatief te maken, v.b.:
I have got a lot of new games / I haven't got a lot of new games.
He has got a lot of new games / He hasn't got a lot of new games.

Slide 4 - Tekstslide

Present Continuous
Je gebruikt de present continuous (duurvorm) om te zeggen dat iets nu bezig is. 

Er staan in de zin vaak woorden die aangeven dat het nu bezig is. Voorbeelden van deze woorden zijn: now, at the moment, look!, listen!, hurry up, enzovoort. 

Je kunt de duurvorm ook gebruiken om irritatie aan te geven. Er staan in de zin dan vaak woorden als always, again, still, constantly, enzovoort.

Slide 5 - Tekstslide

Present Continuous
De present continuous maak je met een vorm van to be (am, are, is) en een werkwoord + ing.
Bijvoorbeeld: 
I am studying for a big test.
You are playing a game.
He is writing an email.
We are watching a film.
They are drinking tea.
Vaak gebruik je de verkorte vormen van am, is, are. (‘m, ‘s, ‘re).
I ‘m playing a game. 
He ‘s chatting with his friend.

Slide 6 - Tekstslide

Future
Er zijn 4 manieren om aan te geven dat iets in de toekomst gaat gebeuren:

Shall/will           --> Wanneer je iets aanbiedt, bij een belofte, aankondiging, besluit.
                                  Als je een voorspelling doet waarvoor je GEEN bewijs hebt.
To be going to --> Als iemand iets in de toekomst (niet) van plan is.
                                  Als je een voorspelling doet waarvoor je WEL bewijs hebt.
Present Simple --> Als er sprake is van een vast schema (aankomst -en vertrek
                                    tijden, openings -en sluitingstijden en begin -en eindtijden).
Present Continuous --> Gebruik je om te praten over afspraken in de nabije
                                             toekomst waarvan de tijd en/of plaats al vaststaat.

Slide 7 - Tekstslide

Time to practise!

Present simple versus present continuous

Slide 8 - Tekstslide

(+) stam (+s)
> I walk, he walks
(+) Am/are/is + ing
> I am walking
(-) am not/aren't/isn't + ing 
> He isn't doing.                                                                       
(-) don't/doesn't + ww 
> I don't go/ She doesn't go
(?) do/does + ww 
> Do you go?/ Does she go? 
(?) am/are/is + ing 
> Are you eating?
Present simple
Present
continous
present simple
present continuous
present simple
present continuous

Slide 9 - Sleepvraag

Lucy lives in London.
A
Present simple
B
Present continuous

Slide 10 - Quizvraag

Rebecca is watching Netflix.
A
Present simple
B
Present continuous

Slide 11 - Quizvraag

He is doing the dishes.
A
Present Simple
B
Present Continuous

Slide 12 - Quizvraag

Future
Using:         Present simple
                       Present continuous
                       Shall/will
                       To be going to

Slide 13 - Tekstslide

I hate living in England, because it ... (always + rain).
A
always rains
B
always is raining
C
rains always
D
is always raining

Slide 14 - Quizvraag

Future: My bus ___ at three o'clock.
A
will leave
B
is going to leave
C
is leaving
D
leaves

Slide 15 - Quizvraag

Future
I think Mancester United _____ tonight
A
are going to win
B
will win
C
wins
D
is winning

Slide 16 - Quizvraag

Future
I promise I _____ you tonight
A
am going to call
B
will call
C
call
D
am calling

Slide 17 - Quizvraag

Future: My bus ___ at three o'clock.
A
will leave
B
is going to leave
C
is leaving
D
leaves

Slide 18 - Quizvraag

Let's recap
  • You use the present simple when.......
  • You use the present continuous when.......
  • You use shall/will when..........
  • You use going to when.............. 

Slide 19 - Tekstslide