Herhalen §1-3 lezen

Herhalen Lezen §1 t/m 3
  • Ik kan het onderwerp van een tekst bepalen.
  • Ik kan de hoofdgedachte van een tekst bepalen
  • Ik kan verschillende tekstverbanden herkennen aan de hand van signaalwoorden.
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Herhalen Lezen §1 t/m 3
  • Ik kan het onderwerp van een tekst bepalen.
  • Ik kan de hoofdgedachte van een tekst bepalen
  • Ik kan verschillende tekstverbanden herkennen aan de hand van signaalwoorden.

Slide 1 - Tekstslide

Hoe vind ik het onderwerp van een tekst?

Slide 2 - Open vraag

Wat is de hoofdgedachte van een tekst?
A
Iets wat de belangrijkste persoon uit de tekst denkt of vindt.
B
De belangrijkste zin van een alinea.
C
Een tussenkopje die een nieuw deelonderwerp introduceert.
D
Een zin die het belangrijkste samenvat wat er over het onderwerp wordt gezegd.

Slide 3 - Quizvraag

Hoe vind je de hoofdgedachte van een tekst?
A
Door de hele tekst van A tot Z te lezen.
B
Door de tekst globaal te lezen. Dat wil zeggen: Ik lees de eerste en laatste zin van elke alinea.
C
Ik lees alleen de titel en de eerste alinea.
D
Ik lees de tekst helemaal niet en kijk alleen naar de titel. Deze zegt namelijk alles.

Slide 4 - Quizvraag

Welke tekstverbanden weet je nog? Er zijn er in totaal 10 die je nu zou moeten kennen.

Slide 5 - Open vraag

Opsommend verband
Chronologisch verband
Gister gingen we eerst naar de film en daarna naar een restaurant.
In het restaurant hebben we patatjes gegeten en een ijsje.
Daarna hebben we in de tuin naar de sterren gekeken.

Slide 6 - Sleepvraag

Ik heb zo'n zin in de meivakantie, daarom ben ik vandaag al vrolijk.
A
concluderend verband
B
redengevend verband
C
oorzakelijk verband
D
toelichtend verband

Slide 7 - Quizvraag

Je kon zien dat ik vrolijk was. Zo was ik de hele tijd aan het glimlachen naar iedereen.
A
concluderend verband
B
redengevend verband
C
doel-middelverband
D
toelichtend verband

Slide 8 - Quizvraag

Maak de volgende zin af met een samenvattend verband:

Wij gingen dus naar de film en naar een restaurant, om daarna naar de sterren te kijken. .....(samenvattend verband)

Slide 9 - Open vraag

Bij een redengevend verband wordt er aangegeven waarom iemand iets vindt of doet.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 10 - Quizvraag

Ik heb gisteren al avondeten gekookt, zodat ik vandaag snel kan eten.
A
redengevend verband
B
doel-middelverband
C
samenvattend verband
D
tegenstellend verband

Slide 11 - Quizvraag