Spelling week 3, 4V

Spelling 4V
week 3
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3-6

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Spelling 4V
week 3

Slide 1 - Tekstslide

Programma vandaag:
  • Gelukt met huiswerk?
  • Vragen of problemen?
  • Werkwoordspellingsquiz
  • Stof deze week: leestekens, hoofdletters en meervoudsvormen (p. 167 t/m 172)
  • Deadline opdrachten: a.s. maandag 09.00 uur!

Slide 2 - Tekstslide

Wat moet er op de puntjes staan?
Toen ik even niet oplette, bran...e het vlees aan.
A
tt
B
dd
C
t
D
d

Slide 3 - Quizvraag

Wat moet er op de puntjes staan?
Waarom deden jullie niet meteen wat we jullie verzoch....en?
A
dd
B
d
C
t
D
tt

Slide 4 - Quizvraag

Wat moet er op de puntjes staan?
Het publiek keek vol spanning toe, toen de zware motoren star..en.
A
tt
B
dd
C
t
D
d

Slide 5 - Quizvraag

Wat moet er op de puntjes staan?
Als mensen bedwelm.. zijn door koolmonoxide, moeten ze naar het ziekenhuis.
A
dt
B
dd
C
t
D
d

Slide 6 - Quizvraag

Wat moet er op de puntjes staan?
Toen de bui over was, aanvaar...en we de terugtocht.
A
tt
B
dd
C
t
D
d

Slide 7 - Quizvraag

Wat moet er op de puntjes staan?
Zij had niet verwacht dat zij door die val haar schouder zou ontwrich...en.
A
tt
B
dd
C
t
D
d

Slide 8 - Quizvraag

Wat moet er op de puntjes staan?
Wie beheer... tegenwoordig de clubkas?
A
dt
B
dd
C
t
D
d

Slide 9 - Quizvraag

Wat moet er op de puntjes staan?
Het is beter dat u nu wegrij..., want er ontstaat een hele opstopping.
A
dt
B
dd
C
t
D
d

Slide 10 - Quizvraag

Wat moet er op de puntjes staan?
Het popconcert werd in de pers heel gunstig beoordeel...
A
dt
B
dd
C
t
D
d

Slide 11 - Quizvraag

Wat moet er op de puntjes staan?
De coach had zich lang ingehouden, maar vorige week luch...e hij eindelijk zijn hart.
A
dt
B
dd
C
t
D
tt

Slide 12 - Quizvraag

Wat moet er op de puntjes staan?
Nadat de stad verover... was, trok de hoofdmacht van het leger weg.
A
dt
B
d
C
t
D
tt

Slide 13 - Quizvraag

Wat moet er op de puntjes staan?
Dit zijn de mensen die vorige week het vee slach...en ?
A
dd
B
d
C
t
D
tt

Slide 14 - Quizvraag

Wat moet er op de puntjes staan?
Wie zonder uitkijken door de straat skeelert of skateboar..., vraagt om ongelukken.
A
dd
B
d
C
t
D
dt

Slide 15 - Quizvraag

Noteer het meervoud van lolly
A
lollys
B
lolly's

Slide 16 - Quizvraag

Noteer het meervoud van cowboy
A
cowboys
B
cowboy's

Slide 17 - Quizvraag

Noteer het meervoud van café
A
cafés
B
cafees
C
cafe's
D
café's

Slide 18 - Quizvraag

Noteer het meervoud van cadeau
A
cadeaus
B
cadeau's

Slide 19 - Quizvraag

Meervoudsvormen

1 Sommige woorden op -e hebben twee meervoudsvormen. (groenten - groentes)

2 De -f verandert in een -v en de -s verandert in een -z. (duiven - sluizen)

3 Woorden op -ee krijgen er +ën bij. (ideeën)

4 Woord op -ie krijgen er +ën bij of de laatste -e komt er een trema op. (melodieën - bacteriën)

5 Woorden die eindigen op een open klinker krijgen een 's erbij. (oma's, accu's)


Slide 20 - Tekstslide

Meervoudsvormen

6 Woorden eindigend op -ik, -et of -es (zonder klemtoon) krijgen GEEN medeklinkerverdubbeling. (slimmeriken - lemmeten- dreumesen)

7 Woorden eindigend op -man, worden -mannen, -lui en -lieden. ( zeelui - zeelieden)

8 Latijnse woorden krijgen een Latijnse uitgang. (musea - data - neerlandici)

9 Sommige woorden hebben geen meervoud of zijn er alleen in meervoud. (hersenen- rijst)

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Video

Verkleinwoorden
1 Woorden die eindigen op a, é, o en u, krijgen een verdubbeling van de  medeklinker 
Auto wordt autootje  - pizza wordt pizzaatje
2 Woorden op –i -> ie  
Ski wordt skietje 
3 Woorden op –y -> ‘y 
Baby wordt baby'tje - lolly wordt lolly'tje
4 Cijfer- of letterwoorden -> ‘tje 
Dvd wordt dvd’tje - A4 wordt A4'tje

Slide 23 - Tekstslide

Wat is het verkleinwoord van oma?
A
oma'tje
B
omaatje

Slide 24 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord van taxi?
A
taxi'tje
B
taxietje
C
taxitje

Slide 25 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord van sherry?
A
sherry'tje
B
sherrietje
C
sherrytje

Slide 26 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord van tiramisu?
A
tiramisuutje
B
tiramisu'tje

Slide 27 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord van sms?
A
smsje
B
sms-je
C
sms'je

Slide 28 - Quizvraag

Huiswerk
Maak par. 5 en 6 van Spelling en lever dit in via Classroom

Slide 29 - Tekstslide