4 HAVO Thema 7 Ecologie B 3 Individuen

Herhaling B1&2
Begrippen: biotische en abiotische factoren, biodiversiteit, populatir , ecosystheem, emergente eigenschappen, biotoop
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Herhaling B1&2
Begrippen: biotische en abiotische factoren, biodiversiteit, populatir , ecosystheem, emergente eigenschappen, biotoop

Slide 1 - Tekstslide

invloed die niet van een organisme komt (bijvoorbeeld water, licht en temperatuur)
invloed van een organisme op een ander organisme (bijvoorbeeld vijanden, voedsel en ziekteverwekkers)
A-biotische factoren
Biotische factoren

Slide 2 - Sleepvraag

Een groep individuen van dezelfde soort in een bepaald gebied die zich onderling voortplanten, heet een 
Een gebied met biotische en abiotische factoren heet een
Eén enkel organisme heet een 
Alle organismen die in een bepaald gebied leven en elkaar beïnvloeden zijn een
levensgemeenschap.
ecosysteem.
populatie.
individu.

Slide 3 - Sleepvraag

Nee, alle abiotische factoren zoals bijvoorbeeld het water en de temperatuur van het water vormen het biotoop
Nee, alleen het koraal vormt het biotoop


Ja, de clownvis, het water van de rode zee , het koraal en de anemonen vormen samen een biotoop

Ja, alle biotische factoren samen vormen een biotoop

Slide 4 - Sleepvraag

Een organisme uit een groep organismen van dezelfde soort

Een groep organismen van dezelfde soort in een bepaald gebied, die zich onderling voortplanten

Een bepaald gebied waarbij er sprake is van een wisselwerking tussen biotische en abiotische factoren

Verschillende soorten organismen die samen een bepaald gebied leven

Slide 5 - Sleepvraag

wat is een goed voorbeeld van een emergente eigenschap van populatie`s
A
sociale interactie
B
lopen
C
voedsel zoeken
D
vliegen

Slide 6 - Quizvraag

Wat is een ander voorbeeld van een emergente eigenschap van populaties?
A
sociale interactie
B
lopen
C
voedsel zoeken
D
vliegen

Slide 7 - Quizvraag

Bs 3: Individuen
Een individu is een apart organisme.

Slide 8 - Tekstslide

Tolerantie
Het vermogen van organismen om schommelingen in een abiotische factor te verdragen.

Slide 9 - Tekstslide

verspreidingsgebied cactus

Slide 10 - Tekstslide

cactus
Stel dat een zaadje van de cactus buiten het verspreidingsgebied terecht komt.
Dan kan het zijn dat deze het daar niet overleefd. Dat komt dan doordat tenminste 1 abiotische factor de tolerantiegrens is overschreden. 
Deze abiotische factor werkt dan als beperkende factor.

Slide 11 - Tekstslide

Voor een organisme gelden voor de 3 abiotische factoren de volgende tolerantie:
- wind: tussen 1 en 5 m/s - regen: tussen de 10 en 20 mm- zout: tussen de 1 en 2 mg.
Kan dit organisme leven in een gebied met 3 m/s wind,15 mm regen en 1,2 mg zout ? Zo ja, wat is dan waarschijnlijk de beperkende factor ?
A
Nee
B
Ja , beperkende factor is waarschijnlijk wind
C
Ja, de beperkende factor is waarschijnlijk regen
D
Ja, de beperkende factor is waarschijnlijk zout

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Tekstslide

Een abiotische factor die de tolerantiegrens overschrijdt en er dus voor zorgt dat een soort daar niet kan leven heet....
A
Een stressfactor
B
Optimumkromme
C
De beperkende factor
D
Milieufactor

Slide 14 - Quizvraag


Hoe wordt de vorm van de grafiek genoemd?
A
een exponentiële kromme
B
een lineair verband
C
een optimumkromme

Slide 15 - Quizvraag

klimaat
Het verspreidingsgebied van landdieren heeft te maken met het klimaat. 
Het klimaat is een combinatie van verschillende abiotische factoren (temp/neerslag/licht/wind).
macroklimaat: groot gebied met hetzelfde klimaat
microklimaat: klimaat van een plekje uit een ecosysteem.

Slide 16 - Tekstslide

Een middellands-zeeklimaat is een voorbeeld van een
A
Macroklimaat
B
Microklimaat

Slide 17 - Quizvraag

Een vochtige plek onder een steen is een voorbeeld van een...
A
Macroklimaat
B
Microklimaat

Slide 18 - Quizvraag

Temperatuur
Koudbloedig/warmbloedig
enzymactiviteit
warmbloedige dieren:
winterslaap/wegtrekken naar warmere streken
Aanpassingen (zie volgende dia)

Slide 19 - Tekstslide

poolvos
woestijnvos

Slide 20 - Tekstslide

Licht
Zonplanten/schaduwplanten
daglengte (hoe lang de zon aan de horizon staat) heeft invloed op de voortplanting van planten en dieren

Slide 21 - Tekstslide

Lucht
gehalte zuurstof/koolstofdioxide
Wind heeft vooral invloed op planten.
windbloemen/verspreiding van zaden

Slide 22 - Tekstslide

Water

Slide 23 - Tekstslide

waterplanten
in zout milieu

Slide 24 - Tekstslide

Dieren en water
waterdieren: zuurstof en zoutgehalte van belang.
Stromend water meer zuurtsof dan stilstaand.
landdieren: aanpassingen om uitdroging te voorkomen of juist om vocht te verliezen. 
Bv kameel heeft enorm geconcentreerde urine zodat zo weinig mogelijk water verloren gaat met plassen.

Slide 25 - Tekstslide

Bodemgesteldheid
Elke bodem is een mengsel van bodemdeeltjes van verschillende grootte.
Om elk bodemdeeltje zit een dun watervliesje. Hoe kleiner het deeltje, hoe meer water het kan vasthouden. Zie blz 150

Slide 26 - Tekstslide

bodem en planten
Voor planten is het gehalte aan humus in de bodem van belang. 
Humus is een mengsel van organische en anorganische stoffen en micro-organismen. 
Door reducenten (bacteriën en schimmels) ontstaat uit de humus mineralen voor de planten. 

Slide 27 - Tekstslide

bodem en planten
Humus maakt ook de structuur beter van de grond zodat planten makkelijker kunnen wortelen.
Een bodem met weinig humus kan water niet goed vasthouden ->veel uitspoeling->voedselarme bovenlaag.
Een bodem met veel humus kan water goed vasthouden.

Slide 28 - Tekstslide

Film planten en hun omgeving 10 min

Slide 29 - Tekstslide