De naamvallen: ontleden

De naamvallen Duits 

1e naamval = onderwerp 
3e naamval = meewerkend voorwerp
4e naamval = lijdend voorwerp

1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

De naamvallen Duits 

1e naamval = onderwerp 
3e naamval = meewerkend voorwerp
4e naamval = lijdend voorwerp

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Je kunt de 1e, 3e en 4e naamval met ontleden en voorzetsels benoemen
  • Je kunt het stappenplan van de naamvallen gebruiken
  • Je kent het schema van de lidwoorden
  • Je kent de woorden die horen bij de der- en de ein-Gruppe






Slide 2 - Tekstslide

Wiederholung!
Was weißt du noch?

Slide 3 - Tekstslide

Stappenplan naamvallen
Stap 1A: Staat er een voorzetsel in de zin? Ga dan direct naar stap 2.
  •         3e naamval = aus, bei, mit, nach, seit, von, zu, gegenüber
  •         4e naamval = bis, durch, für, gegen, ohne, um, entlang
Stap 1B: Geen voorzetsel? Ontleed dan nu de zin.
  •        Onderwerp = 1e naamval
  •        Lijdend voorwerp = 4e naamval
  •        Meewerkend voorwerp = 3e naamval
Stap 2: Hoort het woord bij de der- of ein-groep?
Stap 3: Is het woord M, V, O, MV?
Stap 4: Vul nu het juiste lidwoord in!

Slide 4 - Tekstslide

Zinsontleding.
Het onderwerp is in het Duits ...
A
vierde naamval
B
derde naamval
C
eerste naamval
D
tweede naamval

Slide 5 - Quizvraag

Wat is de 4e naamval?
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
bezit

Slide 6 - Quizvraag

De 3e naamval is het ....
A
meewerkend voorewrp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
geen zinsdeel

Slide 7 - Quizvraag

Weet je nog , hoe vraag je na de naamvallen?
Wie/wat + gezegde?
Wie/wat+gezegde+ onderwerp?
Aan/voor wie/wat+ gezegde+ onderwerp?
Onderwerp, 1e naamval
meewerkend onderwerp, 3e naamval
lijdend voorwerp, 4e naamval

Slide 8 - Sleepvraag

Voorzetsels


Je weet: na een voorzetsel volgt direct een naamval. Je mag nu niet meer ontleden!


Slide 9 - Tekstslide

Wat is de der-groep?
mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
1
ond.
der 
die 
das 
die 
3
Mv
dem 
der 
dem 
den Kindern
4
Lv
den 
die 
das
die 

Slide 10 - Tekstslide

Wat is de ein-groep?
mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
1
ond.
ein 
ein-e 
ein
kein-e
3
Mv
ein-em 
ein-er 
ein-em 
kein-en +n
4
Lv
ein-en 
ein-e
ein
kein-e

Slide 11 - Tekstslide

Ein; kein; mein, dein, sein, ihr, unser, euer, ihr, Ihr - behoren tot de
A
ein - groep
B
der - groep

Slide 12 - Quizvraag



De bepaalde lidwoorden en dies-, jed-, jen-, manch-, solch- etc. horen bij de .... 
A
der-Gruppe
B
ein-Gruppe

Slide 13 - Quizvraag

Jessika hat wieder (ein neues Handy) gekauft.
A
1e naamval
B
3e naamval
C
4e naamval

Slide 14 - Quizvraag

(Meine Mutter) trägt heute eine neue Jacke.

A
1e naamval
B
3e naamval
C
4e naamval

Slide 15 - Quizvraag

Der Schüler hat (seiner Dozentin) einen Brief geschrieben.

A
1e naamval
B
3e naamval
C
4e naamval

Slide 16 - Quizvraag

Uitleg 
Op de volgende slides krijg je meerkeuze vragen over de naamvallen. De bedoeling is dat je bepaalt in welke naamval het zinsdeel staat waar haakjes omheen staan.
Viel Erfolg

Slide 17 - Tekstslide

VUl de juiste vormen in:
Habt ihr d___ Blumen für mein_______ Mutter (v) mitgebracht?
A
den, meine
B
die, meine
C
den, mein
D
die, meinen

Slide 18 - Quizvraag

Vertaal het woord tussen haakjes. Vul de juiste vorm in.
Er kauft ______ neuen Pullover (m).
A
eine
B
einer
C
einem
D
einen

Slide 19 - Quizvraag

Vertaal het woord tussen haakjes. Vul de juiste vorm in.
Wir müssen ________ Tiere (mv) noch füttern.
A
uns
B
unser
C
unsere
D
unseren

Slide 20 - Quizvraag

Vertaal het woord tussen haakjes. Vul de juiste vorm in.
Was hat er ________ Freundinnen (mv) versprochen (=beloofd)?
A
sein
B
seiner
C
seine
D
seinen

Slide 21 - Quizvraag

Vul de juiste vorm in.

Dieser Wagen ist ________ neuer Wagen(m).
A
einen
B
ein
C
eine
D
einer

Slide 22 - Quizvraag

Begrijp ik hoe ik de naamvallen moet gebruiken?
A
ja, ik begrijp het en kan het een ander uitleggen
B
een beetje, ik moet nog wel oefenen
C
nee, ik heb hulp van de docent nodig

Slide 23 - Quizvraag

Gut gemacht

Slide 24 - Tekstslide