Klas 3K, week 4, Spelling leestekens

Nederlands klas 3 
Week van 14 september 2020
Docent: meneer Weerman
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Nederlands klas 3 
Week van 14 september 2020
Docent: meneer Weerman

Slide 1 - Tekstslide

Les 1 + 2
H1 Spelling leestekens

Slide 2 - Tekstslide

Afspraken 
5 algemene afspraken:  
1. Ik ga respectvol om met anderen en andermans spullen 
2. Ik volg de instructie van alle medewerkers op 
3. Ik ruim (mijn) afval op 
4. Ik loop rustig door de school 
5. In school draag ik geen pet en doe ik mijn capuchon af 
 
En 4 afspraken in de klas:  
1. Ik heb mijn schoolspullen in orde 
2. Mijn iPad gebruik ik alleen met toestemming van de docent 
3. Mijn telefoon bewaar ik in mijn kluis. Let op: neem je je telefoon toch mee de klas in, dan doe je deze in de telefoontas. De school is niet aansprakelijk voor schade of diefstal. 
4. Luisteren we naar elkaar (hand opsteken voordat je wat wilt zeggen/vragen) 

Slide 3 - Tekstslide

Afspraken telefoon
Basis is dat telefoons niet zichtbaar zijn in de les. Leerlingen kunnen: 
- de telefoon blijft in de tas 
- de telefoon gaat in de telefoontas 
- de telefoon blijft in de kluis  
 
De docent 
- zorgt ervoor dat de telefoon niet “meer” zichtbaar is 
- draagt zelf zorg voor passende consequenties 
- hanteert hierbij afspraken rondom regel overtredend en grensoverschrijdend gedrag 


Slide 4 - Tekstslide

Vandaag
  • 10 min: Lezen
  • LEESTEKENS
  • - maken opdracht 1, 2, 3, 4 en 5 (bladzijde 29)
    - samenwerken/zelfstandig werken
  • Klaar: Extra opdrachten Lezen / Woordenschat / Leestekens
  • 5 min: Afsluiting

Slide 5 - Tekstslide

Lesdoelen
LEESTEKENS GOED GEBRUIKEN 
  • - je kunt punten, vraagtekens, uitroeptekens en komma's gebruiken 
  • - je kunt dubbele punt en aanhalingstekens gebruiken bij een citaat

Slide 6 - Tekstslide

Online oefenen
Hoofdstuk 1 Grenzen

Extra opdrachten -> 
  • Lezen / Woordenschat / Taalverzorging spelling

Trainen -> 
  • Woordenschat / Taalverzorging spelling

Slide 7 - Tekstslide

Wat is het nut van hoofdletters en leestekens in een tekst?

Slide 8 - Open vraag

Weet je nog?
Wanneer gebruik je hoofdletters?

Slide 9 - Open vraag

HOOFDLETTERS
Elke zin:

-Begint met een hoofdletter
- Eindigt met een punt, een vraagteken (als het een vraag is) of een uitroepteken (als het een zin met veel nadruk is)

Slide 10 - Tekstslide

Zo gebruik je HOOFDLETTERS
  • aan het begin van een zin: Het feest duurt tot tien uur.
  • als de zin met ’s begint, verschuift de hoofdletter: ’s Middags eet ik brood.
  • bij namen: Stan Mol, Turfstraat, Apeldoorn, SP, Ford, Kerstmis, Puma.
  • bij woorden die van namen zijn gemaakt: Oost-Europese, Chinese.

Slide 11 - Tekstslide

GEEN HOOFDLETTERS
Let op: 

namen van dagen van de week (vrijdag), maanden (november), seizoenen (herfst) en windstreken (westen) 
krijgen GEEN hoofdletter.

Slide 12 - Tekstslide

Wanneer gebruik je géén hoofdletter?
A
Namen van winkels
B
Familienamen
C
Namen van maanden
D
Namen van musea

Slide 13 - Quizvraag

Wanneer gebruik je géén hoofdletter?
A
Namen van feestdagen
B
Namen van jaargetijden
C
Namen van personen
D
Namen van bedrijven

Slide 14 - Quizvraag

LEESTEKENS (1)

- punten

- vraagtekens

- uitroeptekens

- komma's

Slide 15 - Tekstslide

PUNTEN (1)

- Aan het einde van een zin


Vandaag heb ik een hockeywedstrijd.

Morgen ga ik logeren bij mijn vriendin.

Slide 16 - Tekstslide

PUNTEN (2)

- Na of in sommige afkortingen


d.m.v.  -  m.a.w.  -   i.i.g.

  dhr.  -  mevr.  -   mej.

max.   -  min.  - nr.

Slide 17 - Tekstslide

VRAAGTEKENS

- Na een directe vraag


Tot hoe laat ben jij vanmiddag op school?

'Neem jij mijn tas mee?' vroeg Martijn.

Wanneer geen vraagteken?

Bij een indirecte vraag gebruik je géén vraagteken.

Ik zou graag weten, wanneer je op school komt.

Slide 18 - Tekstslide

UITROEPTEKENS (1)

- Om aan te geven dat iemand luid roept


'Ik ben beneden!' klonk het vanuit de kelder.



Slide 19 - Tekstslide

UITROEPTEKENS (2)

- Om een bevel of waarschuwing aan te geven


Halt, of ik schiet!

Stop!

Kom hier!



Slide 20 - Tekstslide

KOMMA'S

- Maakt een zin overzichtelijker

- Staat op de plaats waar je bij hardop lezen even een rust neemt



Slide 21 - Tekstslide

KOMMA'S (1)

- Als pauzeteken in een zin


Onze hond eet erg veel, toch is hij niet dik.



Slide 22 - Tekstslide

KOMMA'S (2)

- Tussen de delen van een opsomming


Ik hou van verschillende smaken ijs: chocolade, vanille, bosvruchten en cookie&caramel.



Slide 23 - Tekstslide

KOMMA'S (3)

- Tussen twee persoonsvormen


Als je fietsband lek is, moet je ervoor zorgen dat het gemaakt wordt.



Slide 24 - Tekstslide

LEESTEKENS (2)


- dubbele punt bij een citaat

- aanhalingstekens bij een citaat

Slide 25 - Tekstslide

Weet jij (nog) wat een citaat is?

Slide 26 - Woordweb

CITAAT

- Wanneer iemands woorden letterlijk weergegeven worden, heet dit een citaat

- staat altijd tussen aanhalingstekens

- wordt ook directe reden genoemd

- begint altijd met een hoofdletter




Slide 27 - Tekstslide

AANHALINGSTEKENS bij citaat

- Een citaat staat altijd tussen aanhalingstekens


Selma zei: 'Ik vond die film erg goed!'

Sharon gilde: 'Ik weet niet of ik dat durf!'




Slide 28 - Tekstslide

DUBBELE PUNT bij citaat

- Een dubbele punt wordt voor het citaat gebruikt


Selma zei: 'Ik vond die film erg goed!'

Sharon gilde: 'Ik weet niet of ik dat durf!'




Hoofdletter
Na de dubbele punt volgt normaal nooit een hoofdletter. Een citaat wordt wel met een hoofdletter geschreven. Na een dubbele punt bij een citaat gebruik je WEL een hoofdletter!

Slide 29 - Tekstslide

Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.

Als het pijn doet geef je maar een gil

Slide 30 - Open vraag

Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.
Levi wil je die bak met pennen potloden en stiften aangeven

Slide 31 - Open vraag

Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.

Ik blijf vandaag thuis omdat ik schoolziek ben

Slide 32 - Open vraag

‘Sara zei:‘ Ik heb een super vakantie gehad!
A
Goed
B
Fout

Slide 33 - Quizvraag

Fernando vroeg: ‘Wil je de suiker aangeven?’
A
Goed
B
Fout

Slide 34 - Quizvraag

Marly zei tegen Waldo: ‘Ik kan je niet vinden.’
A
Goed
B
Fout

Slide 35 - Quizvraag

Het jongetje vroeg aan zijn moeder: ‘Zijn we er bijna’?
A
Goed
B
Fout

Slide 36 - Quizvraag

Thomas zei ‘Daar heb ik geen zin in.’
A
Goed
B
Fout

Slide 37 - Quizvraag

De jongen riep: ‘Maurice, wacht even!’
A
Goed
B
Fout

Slide 38 - Quizvraag

Mike vroeg Vera heb je de toets goed gemaakt?


De bovenstaande zin kan met leestekens op twee manieren worden opgeschreven:

Wat wordt dan het verschil in de betekenis?

Slide 39 - Tekstslide

Mike vroeg Vera heb je de toets goed gemaakt?

Degene die de vraag stelt verschilt.


 1 = 
Mike vroeg: ‘Vera, heb je de toets goed gemaakt?’
Dan vraagt Mike iets aan Vera.

2 = ‘Mike,’ vroeg Vera ‘heb je de toets goed gemaakt?’
Dan vraagt Vera iets aan Mike.

Slide 40 - Tekstslide

GELEERD

LEESTEKENS GOED GEBRUIKEN

- je kunt punten, vraagtekens, uitroeptekens en komma's gebruiken

- je kunt dubbele punt en aanhalingstekens gebruiken bij een citaat

Slide 41 - Tekstslide

Wat wist je al?

Slide 42 - Open vraag

Wat heb je geleerd?

Slide 43 - Open vraag

Huiswerk
Hoofdstuk 1 -> Taalverzorging spelling (bladzijde 28/29)
  • Lezen: theorie leestekens (video-uitleg)
  • Maken: opdracht 1, 2, 3 en 4

Slide 44 - Tekstslide