intro Past Simple brugklas

Past Simple


Aan het einde van de les kun je:
  • de Past Simple herkennen
  • de Past Simple gebruiken
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 1-4

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Past Simple


Aan het einde van de les kun je:
  • de Past Simple herkennen
  • de Past Simple gebruiken

Slide 1 - Tekstslide

Past Simple
Gebruik je: als iets in het verleden is gebeurd en is afgelopen / als iets op een specifiek moment in het verleden was

Herkenningswoorden: 
vaak een duidelijke tijdsbepaling in het verleden
yesterday, ...ago, last ..., in ..., 

Slide 2 - Tekstslide

Past Simple: regelmatig

I walked, he played, they used, we smiled

Slide 3 - Tekstslide

Past Simple: to be
I                                   you/we/they                  he/she/it
+
I was
You were
He was
-
I was not
We were not
She was not
?
Was I
Were they
Was it?

Slide 4 - Tekstslide

Past Simple:

Wat geef je aan met de past simple?
A
Iets dat altijd, nooit of regelmatig gebeurt.
B
Iets dat NU aan de gang is.
C
Iets dat is gebeurd in het verleden.
D
Iets dat begon in het verleden en nu nog steeds bezig is.

Slide 5 - Quizvraag

Past Simple:
Wat zijn de signaalwoorden van de Past Simple?
A
Tomorrow, next week, in 2025,
B
Last month, yesterday, a month ago, in 2012
C
Today, now,
D
again, always, constantly

Slide 6 - Quizvraag

Past Simple:
Welke zin staat in de Past Simple?
A
I always walk to school.
B
I am reading a book now.
C
I organised a party past week.
D
Will you come to my party tomorrow?

Slide 7 - Quizvraag

I ... (like) chocolate when I was young.

Slide 8 - Open vraag

The girl ... (ask) a question in class yesterday.

Slide 9 - Open vraag

Voor mij is de Past Simple nu...
Helemaal duidelijk!
Nog niet helemaal duidelijk.
Helemaal niet duidelijk.

Slide 10 - Poll

1. Write the past tense of the following words:
1. play                                                         6.  walk
2. growl                                                     7. help
3. look                                                        8. jump
4. ask                                                          9. behave
5. compare                                              10. talk

2. Use the words in the sentence using past simple form. 

Slide 11 - Tekstslide

Hoe werkt de past tense ...
als het werkwoord onregelmatig is?

Slide 12 - Tekstslide

Schrijf op in je schrift de v.t. van:
be
have
go
do

Slide 13 - Tekstslide

en nu ook van:
see 
sit
buy
eat

Slide 14 - Tekstslide