3.2 Spanningsbronnen

4.2 Spanningsbronnen
Lesdoel; 
Voorbeelden van spanningsbronnen kunnen noemen.
Een voltmeter kunnen aflezen en schakelen.
Weten wat je met de spanning bij batterijen mag doen.
Uitleggen wat een transformator doet.
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quiz, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

4.2 Spanningsbronnen
Lesdoel; 
Voorbeelden van spanningsbronnen kunnen noemen.
Een voltmeter kunnen aflezen en schakelen.
Weten wat je met de spanning bij batterijen mag doen.
Uitleggen wat een transformator doet.

Slide 1 - Tekstslide

Voorkennis
Wanneer heb jij de laatste keer een spanningsbron gebruikt die je van stroom voorzag ?

Slide 2 - Tekstslide

Spanningsbronnen
Spanningsbronnen leveren een spanning. Hierdoor gaat de stroom vloeien en krijgt deze energie mee.
De eenheid van spanning is Volt (V)
Het symbool van spanning is de letter U.

Slide 3 - Tekstslide

Voorbeelden van spanningsbronnen
- Batterij
- Accu
- Zonnepaneel
- dynamo

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Slide 6 - Tekstslide

Voltmeter
Een voltmeter meet de spanning ergens over heen.

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Slide 9 - Tekstslide

Belang lesdoelen
Je hebt vaak te maken met spanningsbronnen.
Bij een practicum moet je de spanning kunnen meten.

Slide 10 - Tekstslide

Controlevragen
1 Noteer vier spanningsbronnen en vermeld de spanning.

Slide 11 - Tekstslide

Controlevragen
2 Je schakelt vijf batterijen van 1,5 V in serie. Er zit er een verkeerd om. Hoe groot is de totale spanning.

Slide 12 - Tekstslide

Controle vragen
4 Lees de spanning op de volgende dia af. Noteer je antwoord met de juiste symbolen.

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Controlevragen
5 Teken het schakelschema waar je twee lampjes aansluit op een batterij. Teken waar de voltmeter moet komen om de spanning over een lampje te meten.

Slide 15 - Tekstslide

De netspanning is 320 V
De transformator van je mobieltje verlaagt de spanning naar 5 V
A
1 juist
B
2 juist
C
1 en 2 juist
D
1 en 2 onjuist

Slide 16 - Quizvraag