Herhaling BS 1, 2 en 3

Herhaling DNA BS 1 en 2 
Deze twee basisstoffen gingen over basisbegrippen DNA en over DNA replicatie
Bekijk de korte filmpjes 
en maak daarna de quizvragen
1 / 55
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 55 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 6 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Herhaling DNA BS 1 en 2 
Deze twee basisstoffen gingen over basisbegrippen DNA en over DNA replicatie
Bekijk de korte filmpjes 
en maak daarna de quizvragen

Slide 1 - Tekstslide

0

Slide 2 - Video

0

Slide 3 - Video

Wat is de bouwsteen van DNA?
A
allel
B
gen
C
nucleotide
D
eiwit

Slide 4 - Quizvraag

Genen bevatten informatie voor het maken van
A
DNA
B
RNA
C
eiwitten
D
alle drie

Slide 5 - Quizvraag

niet coderend-DNA (junk DNA) heeft
A
geen functie
B
een regulerende functie
C
verslaving tot gevolg
D
toch een coderende functie

Slide 6 - Quizvraag

Welke vormen van DNA zijn er
A
kern DNA
B
mitochondriaal DNA
C
chloroplast DNA
D
alle drie

Slide 7 - Quizvraag

Alle kinderen uit één gezin hebben hetzelfde DNA?
A
Ja
B
Nee

Slide 8 - Quizvraag

Welke volgorde van 'groot naar klein' klopt?
A
DNA-molecuul --> gen --> chromosoom
B
Gen --> nucleotide --> chromosoom
C
Chromosoom --> gen --> DNA molecuul
D
DNA --> gen --> allel --> chromosoom

Slide 9 - Quizvraag


Wat is juist?
A
1 celkern 2 genen
B
1 cel 2 chromosomen
C
3 DNA 4 gen
D
3 Chromosomen 4 DNA

Slide 10 - Quizvraag

Hebben plantencellen ook DNA?
A
Ja
B
Nee

Slide 11 - Quizvraag

Stelling 1: Je krijgt alleen DNA van je vader of alleen DNA van je moeder
Stelling 2: Niet iedere cel heeft DNA
A
Stelling 1 is correct, stelling 2 is incorrect
B
Stelling 1 en stelling 2 zijn correct
C
Stelling 1 is incorrect, stelling 2 is correct
D
Stelling 1 en stelling 2 zijn incorrect

Slide 12 - Quizvraag

In DNA vormen de basen A, G, C en T vaste paren.
Welke paren zijn dat?
A
A - G en T - C
B
A - T en G - C
C
A - C en G - T

Slide 13 - Quizvraag

Uit welke onderdelen bestaat een DNA nucleotide?
A
fosfaatgroep en stikstof base
B
fosfaatgroep, stikstofbase en suikermolecuul
C
OH-groep en fosfaatgroep
D
adenine, guanine, cytosine en thymidine

Slide 14 - Quizvraag

Op internet staan veel plaatjes van DNA. Heeft de tekenaar van dit plaatje de basen goed getekend?
A
Ja
B
Nee

Slide 15 - Quizvraag

Wat is een restrictie-enzym?
A
Is gelabeld nucleotide gebruikt bij sequencen
B
Verbreekt waterstoffenbruggen bij replicatie
C
Kan Okazaki-fragementen aan elkaar koppelen
D
Herkent specifieke nucleotidesequentie en knippen DNA daar door

Slide 16 - Quizvraag

Organismen van verschillende soorten kunnen veel overeenkomsten vertonen in de samenstelling van stoffen, bijvoorbeeld van DNA. Waarom is deze overeenkomst een argument voor de evolutietheorie?
A
Omdat deze overeenkomst het aannemelijk maakt dat verschillende soorten een gemeenschappelijke voorouder hebben.
B
Omdat hieruit kan worden afgeleid hoe lang geleden de verschillende soorten zijn ontstaan.
C
Omdat deze overeenkomst aantoont dat soorten veranderen, doordat mutanten blijven voortbestaan en individuen van de oorspronkelijke vorm uitsterven.

Slide 17 - Quizvraag

Controlevragen BS 2

Slide 18 - Tekstslide

Voor replicatie is/zijn benodigd
A
DNA
B
DNA polymerase
C
vrije nucleotiden
D
alle drie

Slide 19 - Quizvraag

In welk deel van de celcyclus vind DNA replicatie plaats?
A
G1 fase
B
G2 fase
C
S fase
D
M fase

Slide 20 - Quizvraag

-Bep zegt dat DNA-replicatie plaatsvindt tijdens de interfase.
-Pieter zegt dat na DNA-replicatie een chromosoom uit twee chromatiden bestaat.
Wie heeft (hebben) gelijk?
A
Geen van beiden
B
Alleen Bep
C
Alleen Pieter
D
Beiden

Slide 21 - Quizvraag

Hieronder staan een aantal combinaties van begrippen. Welke hebben het minste met elkaar te maken?
A
Helicase en DNA-polymerase
B
Helicase en RNA-polymerase
C
DNA-polymerase en primer
D
Helicase en replicatie

Slide 22 - Quizvraag

Wat is een primer?
A
Stukje DNA gemaakt door ligase
B
Stukje RNA gemaakt door primase
C
Stukje RNA gemaakt door polymerase
D
Stukje DNA gemaakt door helicase

Slide 23 - Quizvraag

Hoe wordt een DNA molecuul altijd afgelezen?
A
Van 5' uiteinde naar 3' uiteinde
B
Van 3' uiteinde naar 5' uiteinde

Slide 24 - Quizvraag

Wat doet DNA-ligase?
A
De DNA ketens uit elkaar halen
B
De Okazaki fragmenten aan elkaar koppelen
C
Nieuwe nucleotiden inbouwen
D
Startpunt van replicatie

Slide 25 - Quizvraag

Aan welke kant van het DNA molecuul bevindt zich het 5' uiteinde?
A
Bij B en D
B
Bij A en D
C
Bij A en C
D
Bij C en D

Slide 26 - Quizvraag

De stikstofbases C en G zijn altijd complementair aanwezig in DNA. Waarom?
A
dit wordt geregeld tijdens DNA-replicatie
B
er zijn drie H-bruggen mogelijk
C
er zijn twee H-bruggen mogelijk
D
dit wordt geregeld tijdens mitose

Slide 27 - Quizvraag

Zet de 7 stappen van replicatie in de juiste volgorde 
1
2
3
4
5
6
7
Primase maakt korte RNA primers die functioneren als startpunt van DNA polymerase
Ligase verbindt alle DNA fragmenten aan elkaar.
RNA primers worden vervangen door DNA nucleotiden
replicatie start bij een ori (replicatie startpunt)
single strand binding proteins voorkomen dat het DNA weer dubbelstrengs wordt.
Helicase verbreekt de waterstofbruggen en maakt van  dubbelstrengs DNA enkelstrengs DNA
DNA polymerase bindt een primer en verlengd deze aan de 3' uiteinde.

Slide 28 - Sleepvraag

BS 3 Transcriptie
Leerdoelen:
  • Je kunt de verschillen tussen DNA en RNA uitleggen
  • Je kunt het proces transcriptie mbv Binas 71 C, E en F toepassen
  • Je kunt het proces splicing en de termen pre-mRNA en mRNA mbv Binas 71H juist toepassen

Slide 29 - Tekstslide

Met welk enzym begint transcriptie?
A
RNA polymerase
B
transcriptiefactoren
C
spliceosomen
D
DNA polymerase

Slide 30 - Quizvraag

Transcriptie vindt plaats langs welke DNA streng?
A
coderende streng
B
template streng

Slide 31 - Quizvraag


Transcriptie
Een DNA-fragment dat is geïsoleerd uit een Coli-bacterie heeft de volgende volgorde:

    5' – GTAGCCTACCCATAGG – 3' (coderende streng)

Vanaf de template- of matrijsstreng wordt mRNA gemaakt.
Welke basenvolgorde heeft dit mRNA?

A
3' --CAUCGGAUGGGUAUCC-- 5'
B
5' --GUAGCCUACCCAUAGG-- 3'
C
5' --GGAUACCCAUCCGAUG-- 3'
D
5' --CACAGAUACCCAGAUG-- 3'

Slide 32 - Quizvraag

Hoe noemen we de niet coderende stukken in DNA?
A
introns
B
exons

Slide 33 - Quizvraag

Transcriptie is het proces waarbij ... wordt omgezet in ...
A
DNA -> mRNA
B
mRNA -> eiwit
C
pre-mRNA -> mRNA
D
eiwit -> mRNA

Slide 34 - Quizvraag

Welk stuk RNA moet er bij de transcriptie van dit DNA gemaakt worden?
Kies de juiste. 
C
C
A
T
G
C
C
A
U
G
G
G
T
A
C
G
G
U
A
C

Slide 35 - Sleepvraag

GATTACA
Genomica en Eugenetica

Slide 36 - Tekstslide

Wat is genomica?

Wat is eugenetica?

Slide 37 - Tekstslide

Wat is genomica?
Studie van de structuur, functie, evolutie, het in kaart brengen en het veranderen van het genoom. Het genoom is het complete DNA van een organisme 

Wat is eugenetica?
Studie naar het verbeteren van de genetische samenstelling van een populatie. Het verbeteren van de menselijke bevolking was hierbij vaak het streven (rasverbetering).
En wat heeft dit te maken met GATTACA?

Slide 38 - Tekstslide

De titel van de film is GATTACA.
Waarnaar is dit een verwijzing?

Slide 39 - Open vraag

Slide 40 - Video

Film uit 1997

  • genetische discriminatie in de   maatschappij 
  • "valids" = perfecte mensen die   gemaakt zijn via eugentische   methoden (embryo-selectie)
  • "invalids" = mensen die op een   natuurlijke wijze zijn bevrucht   (gemaakt)


Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Video

De arts zei in het filmfragment: "Het kind is nog steeds van jullie, maar dan het beste van jullie. Je kan 1000x een normale bevruchting hebben maar dit resultaat krijg je dan nooit".
Dit is embryo-selectie.
Embryo-selectie gaat altijd gepaard met:
A
KI (kunstmatige inseminatie)
B
IVF (in vitro fertilisatie)
C
ICSI (intra cytoplasmatische spermacel injectie)

Slide 43 - Quizvraag

Stel dat het over 10 jaar volledig 'normaal' is om standaard embryo-selectie uit te voeren. Dat iedereen dus de keuze heeft:
embryo-selectie of op een natuurlijke manier zwanger worden.
Zou dit een goed idee zijn?
Ja, want zo zullen er minder mensen ernstige ziektes hebben.
Ja, want dat scheelt de overheid een hoop zorgkosten.
Nee, want er komt dan een twee-deling in de maatschappij
Nee, want de diversiteit van de mensheid gaat dan verloren.
Ik heb hier geen of een andere mening over

Slide 44 - Poll

De droom van Vincent is astronaut worden bij GATTACA maar hij is "invalid". 
Hij 'mag' daarom alleen maar schoonmaker zijn. 

Slide 45 - Tekstslide

Slide 46 - Video

De "invalids" zijn The New Underclass.
Vind jij dit een vorm van discriminatie?
JA = 100; NEE =0; en bij twijfel zit je ertussenin
0100

Slide 47 - Poll

Om zijn droom waar te maken neemt Vincent  daarom de identiteit van Jerome over: een "valid" die na een auto-ongeluk in een rolstoel is beland.

Slide 48 - Tekstslide

Slide 49 - Video

In het fragment zag je dat Jerome allerlei lichaamsmateriaal afstaat aan Vincent zoals: cellen, haren, bloed en urine.
Welk deel van Jerome had Vincent namelijk nodig?
Zijn............

Slide 50 - Open vraag

De film GATTACA kwam uit 1997

Hoe ver zijn we nu met embryoselectie?

Slide 51 - Tekstslide

Slide 52 - Tekstslide

Slide 53 - Tekstslide

In het eindrapport van de DNA-Dialoog staat dat het merendeel van de deelnemers vóór het aanpassen van embryo-DNA is als het ernstige ziekten kan voorkomen. Wel willen de deelnemers dat de techniek eerst veilig bevonden wordt. Er moet daarom eerst nog veel onderzoek gedaan worden en daar zijn embryo’s voor nodig. Veel wetenschappers pleiten ervoor om de Embryowet – de wet die het kweken van embryo’s voor onderzoek verbiedt- te verruimen.

Ben jij VOOR of TEGEN verruiming van de embryowet? Dus VOOR of TEGEN het kweken van embryo's.
VOOR
TEGEN

Slide 54 - Poll

GATTACA
EINDE van deze les

Slide 55 - Tekstslide